Decennialang was het een weinig betwist gegeven: omstanders schieten vaak niet te hulp in noodsituaties op straat. Het onderzoek van Marie Rosenkrantz Lindegaard toont dat het anders zit. Bij conflicten op straat grijpen voorbijgangers bijna altijd in om de boel te sussen.
New York, 27 maart 1964. Een artikel in The New York Times over de gruwelijke moord op de 28-jarige Kitty Genovese doet veel stof opwaaien. Niet alleen vanwege het gruwelijke karakter van de misdaad – ze werd neergestoken, verkracht en beroofd – maar ook vanwege het volledige gebrek aan hulp van omstanders. Hoewel er 38 mensen in de buurt waren die hadden kunnen reageren op haar hulpgeroep, waaronder bewoners van een flat, greep niemand in. Zelfs de politie werd niet gebeld. Mede hierdoor kon de dader terugkomen en Genovese, terwijl ze gewond op de grond lag, nog twee keer steken. Zo beschreef journalist Martin Gansberg wat er was gebeurd. Later werd bekend dat op het verhaal van Gansberg wel wat af te dingen viel (zie fotobijschrift hiernaast).
De ophef die ontstond over het artikel in de The New York Times zorgde ervoor dat sociaal psychologen het ‘omstandergedrag’ gingen onderzoeken. Dit leidde tot het inzicht dat er zoiets bestond als het bystandereffect: in het gezelschap van anderen zijn we minder geneigd een persoon in nood te helpen. Bijvoorbeeld omdat we vinden dat anderen dat maar moeten doen of omdat we ons onbewust spiegelen aan het gedrag van de groep.
Onderzoek van criminoloog Marie Rosenkrantz Lindegaard van de Vrije Universiteit laat echter heel wat anders zien. Samen met collega’s uit Denemarken en Engeland bestudeerde ze 1225 met beveiligingscamera’s opgenomen conflicten op straat in Amsterdam, Kaapstad (Zuid-Afrika) en Lancaster (Engeland), waarvan 219 intensief. Daaruit blijkt dat voorbijgangers bij hoogoplopende ruzies en vechtpartijtjes op straat bijna altijd te hulp schieten om de boel te sussen.
Al vijftig jaar veronderstellen psychologen dat er zoiets is als het omstandereffect. Hoe komt het denk je, dat jouw onderzoek heel wat anders laat zien?
“Ik denk dat het idee van de onverschillige voorbijganger goed aansluit bij bestaande culturele ideeën die we hebben over de geïndividualiseerde samenleving, waarin we allemaal vooral met ons zelf bezig zouden zijn. Je kan stellen dat het bystandereffect de status heeft gekregen van een urban myth. Dat heeft het onderzoek ernaar wellicht beïnvloed. Daarbij vond een groot deel van het onderzoek plaats in het lab, wat natuurlijk anders is dan in het echt. Ook werden er wel situaties nagebootst en geanalyseerd die niet per se wat met conflict en geweld te maken hadden, zoals iemand die zijn portemonnee verliest. Waardoor al dat onderzoek niet aansluit bij meer intensieve situaties zoals ruzies en vechtpartijen op straat.”
De door jou bestudeerde camerabeelden uit Nederland, Engeland en Zuid-Afrika laten zien dat omstanders sterk geneigd zijn in te grijpen bij een vechtpartij, schermutseling of een scheldpartij. Hoe ging dat precies in zijn werk?
“In een groep omstanders van zo’n tien personen zijn er doorgaans drie mensen die tot actie overgaan. Bijvoorbeeld door de dader aan te spreken of de vechtende partijen uit elkaar te houden. Tegelijkertijd is dit niet heel verrassend. Sociaal-psychologen gaven eerder al aan dat, ondanks het bystandereffect, in een relatief grote groep de kans vrij groot is dat in elk geval één persoon wel wat doet. Maar we zien dit effect óók bij kleinere groepen. Als een groepje van drie mensen de vechtpartij waarnam, was er uit die drie haast altijd wel één die ingreep.”
Waren dat vooral een bepaald type mensen, bijvoorbeeld gespierde mannen?
“Nou, nee. De neiging tot ingrijpen hing maar weinig af van zaken als leeftijd en gender. Ook cultureel-sociale omstandigheden bleken weinig van invloed. Zo is de kans op geweld in de openbare ruimte in Zuid-Afrika weliswaar relatief groot, maar de neiging tot ingrijpen bij een vechtpartij op straat was daar niet kleiner dan in de Europese cases die we bestudeerden.”
Toch zijn er regelmatig geweldsincidenten in het nieuws waarbij omstanders niét ingrijpen. Zo werd in Londen in een bus een lesbisch stel in elkaar geslagen zonder dat ook maar één passagier ingreep. Ook in Nederland komt het regelmatig voor dat iemand op straat wordt mishandeld zonder dat iemand iets doet met soms overlijden tot gevolg.
“Helaas zijn er natuurlijk altijd uitzonderingen op de regel. Maar slachtoffers in opstootjes en vechtpartijen kunnen doorgaans wel degelijk rekenen op hulp van anderen.”
“Ook is het niet zo dat als er niet actief wordt ingegrepen omstanders helemaal niets deden. Dat wordt soms wel gezegd over bepaalde incidenten, maar als je vervolgens de beelden daarvan bekijkt, dan zie je wat anders. Voorbijgangers bellen de politie of ze houden tijdens het incident zoveel mogelijk oogcontact met het slachtoffer om vervolgens op die persoon af te gaan en diegene een hand toe te reiken of te troosten zodra de dader weg is. Soms raken omstanders elkaar aan om steun te zoeken en contact te maken. Ook dat laat zien dat het beeld van de onverschillige voorbijganger veelal niet klopt.”
Je onderzocht verschillende soorten vormen van geweld op straat. Wat valt dan op, als we inzoomen op de motivatie om in te grijpen?
“De camerabeelden laten zien dat de neiging iets te doen het grootst is bij vechtpartijen of schermutselingen. In zo’n negentig procent van de gevallen krijgt het slachtoffer dan hulp. Maar in een situatie waarin gedreigd wordt met een wapen, zoals bij overvallen, grijpen omstanders zelden actief in. De mate waarin jij of het slachtoffer gevaar loopt, speelt dus een rol. Ook bij ruzies in de relationele sfeer wordt doorgaans niet tussenbeide gekomen. Wat dat betreft speelt duidelijkheid ook een rol: het moet duidelijk zijn dat er behoefte is aan hulp, in plaats van dat het een privékwestie betreft. Maar ook culturele ideeën over stereotype daders en wat gevaarlijk gedrag is lijken te bepalen hoe omstanders met gevechten op straat omgaan. Bij ruzies tussen twee vrouwen grijpen voorbijgangers zelden in, bijvoorbeeld.”
Toen je het net over overvallen had, sprak je over actief ingrijpen. Zijn omstanders daar dan wel op andere manieren bij betrokken?
“Inderdaad. In plaats van door te lopen, blijven omstanders vaak rondhangen in de buurt van zo’n overal. Zodra de overvaller wegrent, gaan ze over tot actie. Zo rennen sommige personen de overvaller achterna en proberen die op de grond te werpen. Anderen troosten de slachtoffers.”
“In deze context zien we overigens wél een genderverschil: mannen doen doorgaans het eerste en vrouwen het tweede. Veel hangt ook af van wie wat doet. In plaats van verantwoordelijkheid te ontduiken, een gegeven dat wel met de Engelse term diffusion of responsibility wordt aangeduid, is er eerder sprake van een division of responsibility; mensen nemen bepaalde rollen aan op basis van wat er al gedaan wordt en/of waar behoefte aan is.”
In een tekst op de website van jouw onderzoeksinstituut geef je aan dat je het ingrijpen door omstanders ‘niet meteen altruïsme zou noemen’. Waarom ondernemen mensen dan wel actie?
“Natuurlijk is het mooi dat mensen bereid zijn iemand in nood te hulp te schieten. Maar het blijft lastig te bepalen of dat nu voortkomt uit altruïsme of wat anders. Volgens sommige psychologen kan bijvoorbeeld ook de stress die zo’n situatie bij onszelf oproept een reden zijn om aan de situatie een einde te willen maken. Ook de mate van empathie speelt mogelijk een rol, waarbij omstanders die zelf ook direct last hebben van de geweldpleger eerder geneigd zijn tussenbeide te komen. De camerabeelden die ik raadpleegde bevestigden dat idee overigens niet. Het leek er eerder op dat de mate van stress die het slachtoffer liet zien, beïnvloedde of mensen tot actie overgingen.”
Ben je zelf eigenlijk verzeild geraakt in een bedreigende situatie op straat?
“Jawel. Mijn man sprak iemand op een scooter aan op het fietspad die zich niet aan de regels hield, waarna die hem expres afsneed en hij met een van onze kinderen die achterop zat viel. Dat was een nare situatie. We werden al snel geholpen door omstanders. Daarvan waren er zo’n twintig, waarvan tien een actieve rol op zich namen. Door bijvoorbeeld tussen ons en deze man in te springen en vervolgens op hem in te praten. En dat hielp echt. Na afloop bood hij zijn excuses aan en knuffelde hij met de kinderen.”
“Anderen boden praktische hulp aan. Één mevrouw raakte me bijvoorbeeld aan en vroeg of en hoe ze ons kon helpen. Een hele goede manier om iemand bij te staan. Dit hielp allemaal bij de verwerking. En het was goed te zien dat wat ik observeer bij mijn onderzoek in de praktijk ook voorkomt.”
Je ontving onlangs een VIDI-beurs waarmee je onder meer een ‘Eerste Hulp voor Omstanders Gids’ wilt gaan opstellen. Wat lezen we daar straks in?
“Daar ben ik nog niet helemaal uit. Het zullen in elk geval geen tips worden die in elke situatie gelden. Per context verschilt de neiging tot interventie en de manier waarop die plaatsvindt immers en spelen er bovendien andere gevaren en factoren.”
“Voor mensen die vrezen zelf het doelwit te worden van geweld op straat heb ik daarentegen wel wat algemene tips. Roep altijd om hulp, als je je in een bedreigende situatie bevindt. Als je in de gelegenheid bent, kun je daarnaast ook mensen specifiek aankijken en om hulp vragen: ‘wilt u me helpen, alstublieft?’ Op die manier vergroot je de kans dat ze zich losmaken van de groep waarin ze zich bevinden en voor je in de bres gaan springen.”
“Ook denken sommige mensen dat ze ‘s avonds laat beter een rustig achterafweggetje kunnen nemen dan een druk plein overlopen of fietsen, uit angst daar met een gewelddadige groep in aanraking te komen. Maar mijn onderzoek suggereert dat je toch echt het beste voor de tweede optie kunt kiezen. Mocht je al in de problemen raken, dan is de kans dat er hulptroepen zullen opdagen relatief groot – terwijl je wanneer je belaagd wordt op een rustige plek maar moeilijk hulp zult weten te vinden.”