Naar de content

Niets dan de waarheid

Bewezen (on)schuld: politieverhoren

Jikke Lesterhuis voor NEMO Kennislink

Je bent onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Maar hoe krijgen agenten in een politieverhoor de waarheid boven tafel? Taal is al snel sturend en dat kan grote gevolgen hebben.

15 juli 2024

In 2005 werd Cees B. vrijgesproken van de Schiedammer parkmoord. Vier jaar eerder had hij het misbruik van en de moord op een tienjarig meisje bekend, maar nieuw DNA-bewijs toonde aan dat iemand anders de dader was. De politie had gebruik gemaakt van risicovolle verhoortechnieken, waardoor B. aanvankelijk was meegegaan in een onwaar scenario. De elfjarige Maikel, mede-slachtoffer en getuige, was op een niet-kindvriendelijke manier verhoord: de politie noemde hem een leugenaar toen zijn verklaring niet klopte met die van B.

De zaak laat zien hoe invloedrijk de taal van een ondervraging is. Een rechercheur kan iemand woorden in de mond leggen. Op de Politieacademie leer je hoe je dat kunt voorkomen, ook als je te maken hebt met een beïnvloedbare verdachte of getuige, zoals een kind. Hoe verhoor je iemand op zo’n manier dat de waarheid, en niets dan de waarheid boven tafel komt?

Zwijg

In Amerikaanse misdaadseries zie je hem nog wel eens: de good cop, bad cop-methode. De ene rechercheur doet poeslief tegen de verdachte, die emotioneel wordt. Als de andere agent vervolgens boos doet, breekt de verdachte en vertelt de waarheid. In die series tenminste. In werkelijkheid is zo’n verhoormethode totaal ongeschikt om feiten te achterhalen, vertelt rechtspsychologe Jenny Schell-Leugers (Maastricht University). “Je hebt twee categorieën verhoorstijlen. Bij de ene beschuldig je de verdachte van iets en zet je die onder druk om het toe te geven, bijvoorbeeld door te minimaliseren (‘Hé het is niet erg, geef maar toe, het was een ongeluk toch?’). De andere categorie is die van informatievergaring. Daarbij is het doel niet een bekentenis, maar alleen waarheidsvinding.”

Beschuldigende verhoorstijlen kennen een groot risico op valse bekentenissen. Bij Cees B. werd er eentje toegepast: het imaginatieverhoor, waarbij de verdachte zich de moord moet voorstellen. B. kreeg vragen als ‘Hoe denkt u dat de dader het heeft gedaan?’ De politie zocht vervolgens alleen nog naar bevestiging van zijn antwoord (wurging met een T-shirt), terwijl de moord anders was gepleegd (met een schoenveter). Een andere fout was dat B. vier dagen achter elkaar zwaar verhoord werd. Schell-Leugers: “Mensen kunnen denken: ‘Ik wil uit deze situatie, ik beken maar, dan ben ik ervan af. Ze ontdekken toch wel dat ik het niet was, want er is geen bewijs.’ Maar ze kunnen toch veroordeeld worden door die bekentenis, en dan is het heel lastig om erop terug te komen.” Schell-Leugers raadt dan ook iedereen aan om te zwijgen, tot er een advocaat is. “Je denkt makkelijk: ‘Als ik niks zeg, dan lijk ik verdacht. Ik heb niks te verbergen dus ik antwoord wel.’ Dat kan totaal verkeerd uitpakken. Wacht dus altijd op een advocaat!”

Antwoord verzinnen

In Nederland passen verhoorders in principe alleen informatievergarende verhoorstijlen toe. Daar worden ze in getraind, vertelt Imke Rispens, recherchepsycholoog en docent aan de Politieacademie. “Bij verdachten zetten we in eerste instantie de vrije-verklaringsmethode in. Dan begin je met een heel open vraag, ‘Wat is jouw verhaal?’, en ga je steeds dieper op de details in.” Bij een getuige is de startvraag iets anders, en al helemaal als het om een kwetsbaar persoon gaat, bijvoorbeeld een kind of iemand met een laag IQ. Rispens: “Zij zijn gevoeliger voor beïnvloeding. Ze gaan conflicten uit de weg, en ze gaan makkelijk mee in wat een autoriteitsfiguur zegt. Ze zullen dus sneller iets vertellen of bevestigen wat niet klopt.” Om die reden moet de verhoorder zo min mogelijk aanreiken: alle informatie moet uit de getuige zelf komen. “Je begint dus weer zo open mogelijk, bij een kind met de vraag ‘Wat kom je vertellen?’ Als iemand niet uit zichzelf met informatie komt, probeer je het eerst op een indirecte manier, en pas dan ga je heel voorzichtig voorinformatie inbrengen.”

Verhoren in kindvriendelijke verhoorstudio's worden altijd opgenomen

Jeroen Liebers

Ook de voorbereiding op zulke verhoren is anders. Bij een kind gaat de politie een dag van tevoren thuis op bezoek, om uit te leggen wat er gaat gebeuren. Eenmaal op het bureau krijgt het kind een rondleiding, en gaat het dan naar de kindvriendelijke verhoorstudio. Daar worden eerst gespreksregels besproken. De verhoorder legt bijvoorbeeld uit: als je een vraag niet begrijpt, mag je gewoon zeggen ‘ik snap het niet’. Het is goed om dat expliciet te maken, want een kind wil het graag goed doen en zal liever een antwoord verzinnen dan de verhoorder teleurstellen. In Nederland zijn er ruim honderd rechercheurs die, na een jarenlange opleiding, zulke verhoren kunnen voeren.

Aanzetten tot praten

In mijn gesprek met Rispens raak ik onder de indruk van de zorgvuldigheid die rechercheurs aan de dag leggen. Het gaat er gelukkig heel anders aan toe dan in misdaadseries. Toch kun je ook in Nederland kanttekeningen plaatsen. Dat doet bijvoorbeeld Neerlandica Guusje Jol (Universiteit Utrecht). Zij promoveerde op het verhoren van kinderen als getuigen bij zedendelicten. “De politie probeert zo min mogelijk informatie voor te kauwen en geen sturende vragen te stellen. Dat weinig informatie voorleggen is natuurlijk goed, maar álle vragen zijn sturend. Zelfs een vraag als ‘wat is er gebeurd?’ impliceert al dát er iets gebeurd is. Je moet dus altijd zorgvuldig afwegen hoe je een vraag formuleert, ook als het om een volwassen tasjesdief gaat bijvoorbeeld, want een veroordeling voor een relatief klein vergrijp kan ook grote gevolgen hebben.”

We behandelen taal als een transparant middel om pure feiten uit een verdachte of getuige te halen. Maar taal is niet neutraal

— Guusje Jol

Ook de gespreksregels aan het begin van een verhoor zijn ingewikkelder dan ze lijken, vindt Jol. “Zo’n regel als ‘je mag het zeggen als je het niet snapt’ veronderstelt dat je dat wéét. Ik zat laatst bij een praatje op een conferentie, en ik dacht: ik weet eigenlijk niet zeker of ik dit begrijp. Dus voor kinderen is het waarschijnlijk óók lastig om te weten wanneer, en in welke mate, ze iets begrijpen.” Ook Rispens zegt dat een politieverhoor anders is dan een normale interactie. “Je bent gewend om gesloten vragen te stellen: ‘Was je daar? Vond je het leuk? Maar in een verhoor moet je juist het kind aanzetten tot praten. Een kind is dat ook niet gewend, om zelf zo actief te vertellen.”

Transparante taal

In Nederland is veel verbeterd na de onterechte veroordeling van Cees B. Maar het zou nog beter kunnen. Alle drie deskundigen pleiten voor het audiovisueel opnemen van álle verhoren. Rispens: “Verhoren met kwetsbare getuigen worden al standaard opgenomen, en ook bij verdachten van zware zaken is dat verplicht. Maar we hebben niet genoeg verhoorkamers met camera’s om alles op te nemen. Opnemen met smartphones mag niet, omdat je van de wet alleen apparaten mag gebruiken waarmee je geen video’s kunt bewerken. Er wordt aan gewerkt om dat te versoepelen.”

Ook internationaal gebeurt van alles om verhoormethodes te verbeteren. Schell-Leugers: “Juan Mendez, een Argentijnse VN-medewerker, heeft een lijst verhoorregels opgesteld. Er is nu wereldwijd actie om die Mendez-principes als standaard in te voeren.” Zelf werkt Schell-Leugers aan een Europese database van gerechtelijke dwalingen. “We kennen veel zaken uit de VS, maar nauwelijks uit Europa. Met de database willen we bewustzijn creëren: dit soort dingen gebeurt hier ook!”

Volgens Jol zijn het niet alleen de verhoren zelf die beter kunnen. “Je zou alle juristen een cursus interactieanalyse willen geven. Ik ben zelf juriste, en toen ik Nederlands ging studeren, dacht ik: het kán helemaal niet wat we bij het rechtssysteem proberen. We behandelen taal als een transparant middel om pure feiten uit een verdachte of getuige te halen. Maar taal is niet neutraal, het is een sociale actie. Daarbij doen we heel veel impliciet en indirect. Daar zouden bijvoorbeeld rechters, officieren en advocaten zich bewust van moeten worden.”

Bronnen