Volgens sommige natuurorganisaties en banken kunnen natuurcredits ons uit de biodiversiteitscrisis helpen. Investeren in natuurherstel: hoe werkt dat?
Stel je bent koeienboer in het veenweidegebied en wil met je groene hart iets doen voor de natuur. Je kunt het grondwaterpeil verhogen, later of minder maaien, kruiden inzaaien. Dat kost wat, en er is minder gras voor je koeien, dus minder melk en inkomen. Hoe kun je dan verdienen aan natuurvriendelijke landbouw? Het antwoord is misschien wel via biodiversiteitscredits: hoe meer soorten er leven op je land, hoe groter de beloning. Klinkt simpel, maar de praktijk is ingewikkeld. En of het meer natuur oplevert is nog niet duidelijk.
Er waren al koolstofcredits om CO2 vast te leggen in bomen of gewassen. Die credits zijn misschien goed voor het klimaat, maar niet automatisch ook voor de natuur. Zo beloont FrieslandCampina zuivelboeren sinds dit jaar voor een lage uitstoot per liter melk, maar daarmee stimuleert het boeren juist om te intensiveren, ten koste van andere milieudoelen. Een weiland vol Engels raaigras levert bijvoorbeeld meer melk op dan een kruidenrijk grasland, maar is minder goed voor de biodiversiteit.
“Als je één onderdeel van duurzaamheid beloont, gaat dat vaak ten koste van een ander aspect”, vertelt Jan Maarten Dros, expert duurzame economie bij stichting Wij.land. De stichting zet zich in voor natuurvriendelijke landbouw in het Nederlandse veenweidegebied en doet praktijkonderzoek naar verdienmodellen voor de boer.
Van koolstof naar natuur
Koolstof en biodiversiteit zijn dus twee verschillende dingen. Dat verschil zit niet alleen in de maatregelen, maar ook in het meten. Of je nou in Nederland, Peru of op de zuidpool bent, CO2 is overal hetzelfde en op dezelfde manier te meten. Dat geldt niet voor biodiversiteit. “Als de credit een cijfertje is voor biodiversiteit, zie ik een probleem”, zegt Niels Raes, beheerder van de Nederlandse tak van de Global Biodiversity Information Facility (NLBIF) vanuit Naturalis in Leiden. “Biodiversiteit is niet uitwisselbaar zoals koolstof. De natuur op Texel en Zuid-Limburg is compleet anders, en mondiaal helemaal met tropische regenwouden en poolwoestijnen.”
De huidige pogingen om de natuur in een cijfer te vangen als verhandelbare credit richten zich dan ook op lokale projecten. Een voorbeeld is de Britse stichting Wallacea Trust. Zij gebruikt een mandje van scores (‘basket of metrics’) om biodiversiteit te meten, dat varieert afhankelijk van het type natuur en de plek. Zo gaat het voor natuurvriendelijke landbouw onder anderen om het totaalgewicht aan insecten en de stand van broedvogels, vleermuizen en wilde bijen. Eén biodiversiteitscredit is dan 1 procent verbetering in het totale scoremandje per hectare. Hun methode zou wereldwijd moeten werken.
Tot nu toe hebben klanten aan Wallacea toegezegd om 5 miljoen credits te willen kopen, al zal de verkoop nog een paar jaar op zich laten wachten. Momenteel schaaft de stichting de methode nog bij met pilotprojecten in het Verenigd Koninkrijk, Honduras en Roemenië. De credits moeten uiteindelijk voor zo’n 5 dollar per stuk over de toonbank gaan. Tenminste zestig procent van die verkoopprijs gaat naar lokale natuurbeheerders.
Meten is zweten
Een van de hoofdbrekers voor organisaties als Wallacea is het meten van biodiversiteit. Het is moeilijk om de enorme variatie aan levensvormen op aarde overal op eenzelfde manier te meten en uit te drukken in een getal. Wat tel je wel en niet mee? Het Nederlandse Land Life Company noemt in NRC dat het werkt aan DNA-analyses van bodemmonsters, en ziet ook belofte in camera’s en bio-akoestiek – microfoons die de geluiden van alle zingende, roepende en tsjirpende dieren opnemen.
Volgens Raes kunnen die nieuwe technologieën uitkomst bieden om biodiversiteit objectief te meten. “Apparaten hebben geen voorkeur voor bepaalde dieren, staan 24/7 aan en de gegevens zijn transparant.” Hij wijst op het ARISE-project, dat alle soorten in Nederland in kaart wil brengen en meten. Ze werken met DNA-analyses, beeld, geluid en radar. De DIOPSIS-cameraval bijvoorbeeld fotografeert non-stop insecten op een geel vel en identificeert ze via een getraind algoritme.
Jan Maarten Dros van stichting Wij.land ziet toch vooral een flink prijskaartje. “Het meten is een enorme kostenpost, en bovendien reageert biodiversiteit langzaam op maatregelen: als je stopt met kunstmest of pesticiden, meet je het volgend jaar nog geen verbetering. Daar hebben we als kleine organisatie de middelen niet voor. In plaats daarvan belonen we boeren voor de maatregelen die ze nemen en de verbeteringen die dat waarschijnlijk oplevert op basis van eerder wetenschappelijk onderzoek.”
Ecosysteemdiensten belonen
Wij.lands verdienmodel omzeilt de problemen van biodiversiteitscredits, maar streeft hetzelfde doel na. “We belonen ecosysteemdiensten vanuit een holistische aanpak”, vertelt Dros. “Naast biodiversiteit gaat dat om het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, om waterkwaliteit, waterberging, en landschap.” De stichting hanteert daarvoor een lijst met ruim twintig mogelijke maatregelen in aanvulling op de maatregelen uit de landelijke subsidie voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Boeren kunnen zelf combinaties maken uit deze 'menukaart' van maatregelen en zo aan meerdere ecosysteemdiensten werken. Voorbeelden zijn inzaaien van kruidenrijk grasland, gebruik van compost voor bodemverbetering, en onkruid wieden in plaats van spuiten.
De afgelopen twee jaar zette Wij.land een proef op poten met 25 melkveeboeren uit Utrecht en Zuid-Holland. De grootste uitdaging voor boeren bleek daarbij om zelf de prijs van hun diensten te bepalen, vertelt Dros. “De melkveehouder staat misschien te boek als ondernemer, maar is dat eigenlijk niet omdat ze hun eigen prijzen niet kunnen bepalen. De subsidie voor ANLb rekent vaste prijzen en de melkprijs wordt bepaald door de coöperatie en de wereldmarkt.”
De boeren namen deel aan studiegroepen, een soort ondernemerscursus waarin ze leerden een offerte op te stellen voor hun ecosysteemdiensten. “Geen offerte waarmee ze quitte spelen, maar waarmee ze wat verdienen”, vertelt Dros. “Op de bestaande ANLb-subsidies mogen ze namelijk geen winst maken. Voor de meeste van onze 250 boeren loont het dan niet om land te beheren voor weidevogels.” Natuurbeheer betekent voor de boer inkomensverlies, omdat de maatregelen ten koste gaan van gras, gewassen of melk. “Wij willen dat het verdienmodel verschuift van inkomen uit producten naar inkomen uit diensten.” In de proef kreeg elke boer 4.500 euro ‘budget’ waar ze een offerte voor opmaakten en uitbetaald kregen.
Hoe werkt het verdienmodel?
In de praktijk werkt het straks zoals in een eerder klimaatproject van Wij.land, verwacht Dros: de helft van de offerte wordt als voorschot betaald, de rest na controle van de uitgevoerde maatregelen. “De verminderde uitstoot van broeikasgassen in het klimaatproject leverde de boer een beloning op van honderd tot een paar duizend euro per jaar. Dat bedrag hing af van hoeveel land degene inzette voor de proef. Doe je met al je grond mee, dan gaat het om tienduizend euro. Op een netto jaarinkomen van 40 duizend euro is dat een kwart, dan gaat het meetellen.”
Niels Raes vraagt zich vooral af hoe de verstrekkers gaan controleren of het natuurbeheer werkt. “Die controle doen we samen met de ANLb-collectieven”, reageert Dros. Na afloop van elk jaar controleren zij of de boer de beloofde maatregelen heeft uitgevoerd. Dat de maatregelen zijn uitgevoerd is één, maar de echte controle is of de biodiversiteit erop vooruitgaat.
Dros: “Voor een aantal categorieën kunnen we hopelijk al na vijf jaar de impact meten.” Dan gaat het bijvoorbeeld om het aantal plantensoorten en hun bedekking in een kruidenrijk grasland. Is de natuur niet verbeterd, dan hoeft de boer zijn beloning niet terug te betalen, stelt hij. Wel zal de betreffende maatregel daarna minder beloning opleveren.
Wie biedt?
Zoals Wij.land nu zelf de boeren betaalde in de proef, is die rekening straks aan de markt. Maar wie wil er betalen voor die ecosysteemdiensten? De ANLb-subsidie dekt volgens Dros al zo’n tachtig procent van de kosten. “Als we dat vanuit de staatssteun kunnen opkrikken naar negentig procent, is er nog tien procent van je kosten over om te dekken, plus een marge voor winst.”
Dros onderzoekt nu welke partijen interesse hebben om dat gat te dichten. “De komende twee jaar willen we kopers vinden voor de lange termijn. Volgens onze boeren die een regeneratief traject ingaan, kun je pas na zeven tot tien jaar vaststellen of een maatregel gewerkt of gefaald heeft. Waarschijnlijk zijn alleen pensioenfondsen bereid langer dan tien jaar steun toe te zeggen.”
De verdienmodellen voor natuurherstel staan dus nog in de kinderschoenen. De pilot van Wij.land laat in ieder geval zien dat een beloning voor ecosysteemdiensten makkelijker is uit te voeren dan biodiversiteitscredits. Nu is het zoeken naar de kopers, en hopen dat de maatregelen zijn vruchten afwerpen – niet alleen voor de boer, maar vooral ook voor de natuur.