Naar de content

Meetbare littekens op de ziel

Een borderline-persoonlijkheidsstoornis maakt iemand bijzonder lastig in de omgang, zegt psychiater dr. Thomas Rinne. Hij ontdekte dat kindermishandeling en seksueel misbruik meetbare hormonale ‘littekens’ achterlaten in de hersenen. Die lijken niet te repareren, maar met medicijnen zijn depressies misschien wel te voorkomen bij deze groep.

4 april 2003

‘Borderlinoloog’ noemt dr. Thomas Rinne zichzelf wel eens gekscherend. Hij deed namelijk tien jaar lang onderzoek naar de effecten van jeugdtrauma’s onder patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Het proefschrift dat daar vorig jaar uit resulteerde, werd alom bejubeld en heeft hem inmiddels al drie prijzen opgeleverd.

Rinne promoveerde in Amsterdam en is in september vorig jaar in het LUMC komen werken. Met onderzoek onder ‘borderliners’ houdt hij zich sindsdien niet meer bezig, en dat vindt hij best jammer. “Toch sluit wat ik hier doe heel goed aan bij mijn promotieonderzoek, want ik kijk ook hier naar de gevolgen van jeugdtrauma’s. Of je dat bij een borderliner doet of bij iemand zonder die stoornis, blijkt voor bepaalde hersenveranderingen weinig uit te maken.” Een traumatische jeugd geldt wel als een sterke risicofactor om later een borderline-persoonlijkheid te ontwikkelen. Zestig procent van de borderliners is als kind langdurig mishandeld of seksueel misbruikt.

Lastige mensen

Rinne deed onderzoek naar afwijkingen in de biochemie van de hersenen van borderlinepatiënten. “In het verleden is er al veel onderzoek gedaan naar het verband tussen impulsiviteit en de signaalstof serotonine in de hersenen. Die stof speelt onder meer een belangrijke rol bij het leren en bij het onder controle houden van angstgevoelens. Serotonine maakt deel uit van een regulatiesysteem in de hersenen, dat het serotonerge systeem wordt genoemd. Ik vroeg me af of dat systeem verstoord is bij borderliners, die immers ook impulsief en agressief zijn. Dat was nog nooit expliciet vastgesteld.” Borderliners zijn lastige mensen, ook voor zichzelf. Rinne zegt het voorzichtig: “De behandeling van borderline patiënten stelt nogal hoge eisen aan het uithoudingsvermogen van de behandelaar.” Psychiaters die onderzoek willen doen, richten zich ook liever op andere patiënten.

Alleen vrouwen

Hoewel een borderline persoonlijkheidsstoornis zowel onder mannen als onder vrouwen voorkomt, onderzocht Rinne louter vrouwen. Dat had een praktische reden, zegt hij: “In de hulpverlening zie je veel meer vrouwen dan mannen met de stoornis. Mannelijke borderliners komen door hun gedrag vaker in het justitiële circuit terecht. Zij richten hun agressie in het algemeen meer naar buiten dan vrouwen.” Al het onderzoek dat tot dan toe was gedaan aan de relatie van impulsiviteit en agressiviteit met het serotonerge systeem, is onder mannen uitgevoerd, voegt hij toe. “Het zou dus best kunnen dat mijn bevindingen alleen voor vrouwelijke borderliners opgaan.”

Een jongen zit in het gras met zijn handen op zijn knieën.
Pixabay, Myriams-fotos via CC0

Seksueel misbruik

Wat zijn die bevindingen? “Als je kijkt naar het serotonerge systeem, valt de groep duidelijk in twee delen uiteen: één met een normaal functionerend serotonine systeem en één met een ernstig verstoorde reactie. Die groep van de borderliners met een afwijkende serotoninehuishouding bleek te bestaan uit vrouwen die als kind langdurig waren mishandeld of seksueel misbruikt. In tegenstelling tot wat eerder bij mannen was gevonden, ging de verstoring in dit hormoonsysteem niet samen met impulsief en agressief gedrag. Het lijkt er dus op dat sekseverschillen een rol spelen. Dat zou bijvoorbeeld aan de mannelijke hormonen kunnen liggen.”

Rinne peilde de reactie van het serotonerge systeem met een zogenaamde provocatietest, waarbij een stof wordt ingespoten en vervolgens de concentraties van andere stoffen in het bloed worden gemeten. Het is een breed geaccepteerde maat voor het functioneren van het serotonerge systeem.

Hardwareprobleem

“Ik vond dus een duidelijk verband tussen jeugdtrauma’s en het functioneren van het serotonerge systeem, maar opmerkelijk genoeg was er geen correlatie te vinden tussen dat functioneren en de mate van impulsief en agressief gedrag. Canadese onderzoekers hebben het onderzoek gerepliceerd en hetzelfde gevonden. Bovendien zagen ze hetzelfde bij mensen zonder borderlinestoornis. Kindermishandeling laat dus ook zijn sporen na bij mensen die later geen borderlinestoornis ontwikkelen.” Rinne probeerde of behandeling met het middel fluvoxamine het serotonerge systeem kon normaliseren, maar dat bleek niet het geval. “Het is een stabiele afwijking. Een hardwareprobleem, zou je kunnen zeggen, geen fout in de software.”

Plankgas

In een vervolgstudie nam de psychiater het stresshormoonsysteem van borderliners onder de loep. Ook bij dat systeem bleken de afwijkingen niet zozeer samen te hangen met de borderlinestoornis, maar vooral een sterk verband te tonen met langdurige mishandeling en misbruik als kind. “Het systeem is hyperactief. Je zou kunnen zeggen dat het gaspedaal ervan te gemakkelijk doorschiet, meteen naar plankgas. Dat zie je terug in het gedrag: er hoeft maar dít te gebeuren en de persoon schiet in de stress. En chronische stress geeft een grote kans op depressie.” Hier heeft Rinne wel goed nieuws: een behandeling met fluvoxamine normaliseerde het stresshormoonsysteem van de langdurig getraumatiseerde patiënten volledig, en kan dus waarschijnlijk de kwetsbaarheid voor stress en het risico van depressie verkleinen.

Leed besparen

Fluvoxamine is, net als het bekende Prozac, een SSRI (selectieve serotonine heropname remmer). Waarschijnlijk geldt Rinne’s conclusie voor deze hele klasse van middelen. Medicijnen alleen zijn trouwens niet genoeg, vindt hij: “Je moet deze mensen ook altijd met psychotherapie behandelen. Er zijn programma’s voor cognitieve gedragstherapie die goed helpen. Voorkomen is echter beter dan behandelen – van genezen kun je niet echt spreken. Daarom kun je het niet vaak genoeg zeggen: er is veel meer aandacht nodig voor kindermishandeling én voor de behandeling van die kinderen. Je bespaart hen en hun omgeving daarmee veel leed, want de gevolgen kunnen levenslang doorwerken. Voor zover ik weet ben ik de eerste geweest die heeft aangetoond dat die neuro-endocriene gevolgen na dertig jaar nog meetbaar aanwezig zijn.”

Een borderline persoonlijkheidsstoornis betekent dat je met je persoonlijkheid op het randje zit. Wat houdt die stoornis nu precies in? Psychiater dr. Thomas Rinne: “Het zijn mensen met een verstoorde regulatie van hun stemmingen, die agressie en andere impulsen slecht kunnen onderdrukken. Vaak hebben ze ook andere psychiatrische problemen, zoals posttraumatische stressstoornis, eetstoornissen, angststoornissen en depressie. Hun agressie kan zich uiten als gewelddadig gedrag tegen anderen, maar het kan zich ook tegen henzelf keren in de vorm van roekeloos gedrag, zelfverminking en pogingen tot zelfdoding. Het zijn kwetsbare mensen, ook omdat ze door hun gedrag vaak in relaties terechtkomen waarin ze mishandeld worden.” Dit geldt waarschijnlijk zelfs voor kindermishandeling, denkt Rinne. “Bij het ontstaan van een borderlinestoornis hebben genetische factoren veel invloed, blijkt uit tweelingonderzoek. De borderline persoonlijkheidsstoornis wordt ook als een vroege hechtingsstoornis beschreven. Het is goed denkbaar dat het verstoorde hechtingsgedrag dat deze mensen als kind vaak vertonen, ervoor zorgt dat hun ouders zich ook minder aan hén hechten. Met soms mishandeling of verwaarlozing tot gevolg, wat het kind natuurlijk niet aangerekend mag worden.” Van onderzoek bij couveusekinderen is bekend dat er een relatie bestaat tussen gestoorde hechting en mishandeling: vroeggeboren kinderen hadden door hun couveusetijd vroeger meer hechtingsproblemen dan hun leeftijdgenoten, en werden ook vaker mishandeld. Rinne: “Tegenwoordig worden de ouders van couveusekinderen al vroeg begeleid en probeert men de hechting te bevorderen.”

Dieper inzicht

In het LUMC zal Rinne verder onderzoek doen naar de gevolgen van (chronische) psychotrauma’s. Bij traumagerelateerde aandoeningen, zoals depressie en posttraumatische stressstoornis, gaat hij afwijkingen in de aansturing en de functie van het stresshormoonsysteem bekijken. Het ontwikkelen van nieuwe behandelstrategieën, met medicijnen die direct op dat stresshormoonsysteem inwerken, zullen daarbij een belangrijke plaats innemen. Rinne: “Door de werkingsmechanismen van deze nieuwe medicamenten te onderzoeken kunnen we ook diepere inzichten krijgen over de stoornissen in het stresshormoonsysteem.” De kans bestaat dat ook borderline-patiënten daar ooit van zullen profiteren.

Dit artikel is een publicatie van Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC)