Naar de content

Marokkaanse jeugdcriminaliteit: dwingend gedrag is kern van de zaak

illustir

Allochtone jongens begaan meer zware misdaden dan autochtone jongens. Uit de structuur van Marokkaanse gezinnen kun je opmaken dat dat te wijten is aan “coercive behaviour”, dwingend gedrag dat de jongens thuis oppikken bij gebrek aan echte opvoeding.

10 augustus 2006

Bij jeugdcriminaliteit spelen sociale, culturele en psychologische kenmerken van de jongeren en hun leefomgeving een belangrijke rol. Etnische afkomst heeft daarin de afgelopen jaren meer dan gemiddeld aandacht gekregen. Er zijn immers duidelijke aanwijzingen voor een relatie tussen etniciteit en de kans dat jongeren delinquent gedrag vertonen. Waar het ‘uitsluitend’ gaat om ‘lichtere delicten’ zoals diefstal en vandalisme zijn de verschillen tussen autochtone en allochtone jongeren gering. Bij bepaalde allochtone groepen, zoals bij Turkse jonge mannen en vrouwen, lijkt het voorkomen daarvan zelfs lager te liggen dan bij Nederlandse jongeren.

Maar de bijdrage aan de harde kern is volgens de criminaliteitsstatistieken groter door allochtone dan door autochtone jongeren. In de leeftijd tussen 12 en 24 jaar plegen allochtone jongeren vaker ernstige delicten, zoals diefstal met geweld, straatroof, berovingen, overvallen en verkrachtingen. En ze komen vaker dan autochtone jongeren in aanraking met politie en justitie. Het gaat vooral om Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse jongens. Er doen een aantal verklaringen de ronde. Geen daarvan kan op voldoende empirische onderbouwing bogen. Geen enkele criminologische theorie kan verklaren waarom ernstig crimineel gedrag vaker voorkomt onder Marokkaanse jongens dan onder autochtoon-Nederlandse jongens. Hier beschrijven wij de belangrijkste factoren die vandaag de dag een rol spelen. (Deze kunnen ook gelden voor andere groepen allochtone jongens, en vermoedelijk ook voor autochtone jongeren, die op een vergelijkbare manier zijn gesocialiseerd.)

Dwangmatig

Veel gezinnen waarin tenminste een van de (adolescente) kinderen herhaald ernstig en gewelddadig delictgedrag vertoont kenmerken zich door ‘coercive behavior’. Deze term is afkomstig uit het werk van Patterson en zijn collega’s van het Oregon Institute for Social Learning in Eugene. Hij verwijst naar een patroon van ouder-kind interactie dat in hoge mate dwingend is. ‘Coercive behavior’ in de gezinssituatie is volgens Patterson de belangrijkste voorloper en de belangrijkste voorspeller van ernstig delinquent en gewelddadig of bedreigend gedrag in buiten-gezinssituaties bij jongeren.

Een gemeenschappelijk kenmerk van jongeren die (gewelddadig) delinquent gedrag vertonen is ‘coerciveness’, dwingendheid. Zij trachten doorgaans door verbale of fysieke dreiging of geweld jegens personen, dieren of goederen hun doelen te bereiken en hun behoeften te bevredigen. Dit dwingende gedrag wordt verworven in de gezinssituatie in interactie met ouders en andere gezinsleden die dergelijk gedrag als modellen talloze malen voordoen. Ze is waarschijnlijker bij kinderen die reeds een ‘kwetsbaarheid’ voor zulk gedrag vertonen -zoals kinderen met gedragsproblemen, vaak op grond van temperamentele of neurologische (afwijkende) kenmerken, of kinderen met een betrekkelijk geringe intelligentie en (daarmee) probleemoplossend vermogen.

In gezinsinteracties heeft ‘coercive behavior’ doorgaans een of meer van de volgende karakteristieken:a) het eerste wat ouders doen bij ongewenst of irriterend gedrag van kinderen is verbaal straffen (verwijten, uitschelden, kleineren, berispen); b) het eerste wat ouders doen bij ongewenst of irriterend gedrag van kinderen is fysiek straffen. Voor zowel a) als b) geldt dat deze reacties heel snel en heel vaak worden gegeven. Voorts is er sprake van afwezigheid van reacties zoals c) het kind waarschuwen maar verder niet interveniëren en d) het kind verbaal of anderszins met de nodige uitleg en begrip tot een ander gedrag proberen te stimuleren en e) het kind vooral belonen en prijzen bij gewenst gedrag en zelden straffen bij ongewenst gedrag.

Een belangrijke factor in de ontwikkeling van dwingend gedrag bij kinderen is dat ouders of opvoeders die zelf ‘coercive behavior’-patronen vertonen, niet in staat zijn of vaardigheden missen om systematisch en voorspelbaar grenzen te stellen, een kind te leren zich naar die grenzen te richten en die grenzen indien gevraagd of gewenst steeds weer opnieuw uit te leggen. In plaats daarvan dwingen de ouders door verbaal of fysiek geweld aanpassing aan de gestelde grenzen of de ouderlijke verlangens bij het kind af. Door bij voorbeeld gebrek aan toezicht laten ouders het niet zelden zover komen dat kinderen de gestelde grenzen overschrijden en reageren pas later. Ook komt het voor dat ouders bij wijze van disciplinering hun kinderen provoceren de grenzen te overschrijden om hen vervolgens daarvoor te straffen.

Een belangrijk en begrijpelijk gevolg is vermijding van ouders door de kinderen, van onttrekking aan het ouderlijk gezag. De kinderen zijn immers bang voor de ouders. Hiermee wordt verwijdering tussen ouders en kinderen waarschijnlijk. Het gevolg daarvan is weer dat kinderen, zodra zij daartoe in staat zijn, zich sterk zullen oriënteren op leeftijdgenoten en met name op leeftijdgenoten waaronder of waarmee, jegens vreemden buiten de groep, het in het gezin geleerde ‘coercive behavior’-patroon uitgeoefend kan worden. De socialisatie van ‘coercive behavior’ in gezinssituaties en de generalisatie van ‘coercive behavior’ naar buitengezinssituaties vanuit een groter of kleiner netwerk van relaties met deviante peers, vormen volgens deze opvatting de bakermat van veel antisociaal en ernstig delinquent gedrag bij daarvoor kwetsbare jongeren en jongvolwassenen.

Hechting

Waar de gemeenschap haar sociale controle functie verliest, wordt vooral het ontwikkelen van een stabiele hechtingsrelatie met tenminste één van de ouders van belang voor de ontwikkeling van kinderen. De ontwikkeling van een pro-sociaal gedragspatroon wordt daar in belangrijke mate mede door bepaald. Dat geldt in het bijzonder voor de hechtingsrelatie met de ouder van hetzelfde geslacht. Bij de overgang naar of geboorte in Nederland vallen voor kinderen van Marokkaanse ouders de protectieve factoren van de Marokkaanse gemeenschap en de traditionele Marokkaanse cultuur in belangrijke mate weg.

In plaats van de gemeenschap in brede zin zoals die in Marokko bestond, zijn ze nu vrijwel uitsluitend aangewezen op hun ouders. In veel gevallen kennen de kinderen daarvan maar één ouder goed, namelijk de moeder. De ontwikkeling van een stabiele hechtingsrelatie met de vader is eerder bedreigd dan die met de moeder. In de Marokkaanse cultuur bemoeien vaders zich relatief weinig met de opvoeding van hun jonge kinderen. De vaders zijn vaak buitenshuis, brengen de tijd door op het werk, in de moskee of in koffiehuizen.

Ook de in Nederland woonachtige Marokkaanse mannen brengen buitenshuis veel tijd door met andere mannen en bemoeien zich relatief weinig of niet met de opvoeding van hun jonge kinderen. De Marokkaanse mannen die hier door (de komst van) hun gezin een belangrijke rol als opvoeder moeten gaan vervullen, hebben daarvoor vaak weinig tijd of pedagogische vaardigheden. In de traditionele cultuur was vader iemand die gehoorzaamd moest worden en waarmee de kinderen hun problemen niet bespraken. Voorzover ze dat met hun ouders deden, deden ze dat met de moeder die vooral een go between functie had tussen de vader en kinderen.

Omdat moeders en dochters veel thuis zijn en jongens buiten, is de kans dat meisjes een stabiele hechtingsrelatie met één volwassene, met hun moeder, ontwikkelen veel groter dan de jongens met hun vader. Jongens verkeren in vergelijking met meisjes in het nadeel wat betreft het hebben van een goed oudermodel. Daarbij speelt verder een rol dat de vader sociaal gesproken voor veel Marokkaanse jongens meestal geen erg aantrekkelijk model is. Hij neemt in de Nederlandse samenleving doorgaans een ondergeschikte positie in en staat laag op de sociaal-economische ladder.

In vergelijking met veel Nederlandse volwassen modellen, zoals leerkrachten, hebben Marokkaanse vaders daarnaast het nadeel dat ze minder gewend zijn om problemen uit te praten, veel repressiever of straffender optreden, en weinig die hulp kunnen bieden die hun kinderen nodig hebben om zich in Nederland goed te ontwikkelen, bij voorbeeld het begeleiden van school- of huiswerk. Willen Marokkaanse jongeren zich in Nederland ontwikkelen op een gunstige manier dan moeten zij dus in veel gevallen in sociaal en emotioneel opzicht afstand nemen van de gedragspatronen van hun vaders.

Voor een goede ontwikkeling hebben zij andere modellen nodig, bij voorbeeld andere Marokkaanse modellen, andere Marokkanen in Nederland. Omdat er in de inhoudelijke zin van het woord geen Marokkaanse gemeenschap in Nederland is – de vaders en de gezinnen zijn min of meer los van elkaar naar Nederland gekomen – vinden zij die ook niet gemakkelijk bij andere Marokkaanse mannen in Nederland. Waar zij ze zouden kunnen vinden is bij Nederlandse mannen, maar dergelijke rolmodellen zijn verwarrend omdat veel jongens zich niet-Nederlands voelen en met het volgen van Nederlandse rolmodellen schofferen of schenden zij de eer of het gezag van hun eigen vaders.

Criminaliteit en de constructie van een eigen culturele oriëntatie*

Cultuur wordt meestal gezien als een eenduidig, statisch en onveranderlijk gegeven. Maar migratie leidt tot cultuurverandering. Nederland biedt allerlei mogelijkheden om eigen culturele tradities te beleven, opnieuw uit te vinden, om te vormen, en om zich ervan af te wenden. In Nederland geboren en getogen Marokkaanse jongens creëren soms een eigen ‘islamitisch’ vertoog om hun misdaden te legitimeren en te verklaren. Dit proces van ‘culturele nieuwbouw’ verdient dringend aandacht. Patronen van misdaad komen immers tot stand in een bepaalde sociale en culturele context. Nieuw ontwikkelde normen worden soms gegeven ter legitimatie van delictgedrag, zoals diefstal van Nederlanders.

Neem het verhaal van de hindoe die bij TPG Post werkt en gebroken Nederlands spreekt. Op straat in Amsterdam zag hij dat een Nederlandse man werd overvallen door drie Marokkaanse jongens. Het slachtoffer moest tegen een muur staan met zijn armen omhoog. De jongens haalden snel en vakkundig zijn zakken leeg. Vervolgens wilden ze, zo vertelde de hindoe, hem en zijn postpaketten belagen. Maar een van hen vroeg: ben je moslim? Onze vriend antwoordde dat hij moslim was en uit Pakistan kwam. Waarop de rover tegen zijn partners zei: jongens het is een islambro, val hem niet lastig!

Stereotiep

Wanneer Marokkaanse jongens in Nederland gedragspatronen van hun vaders navolgen, dan kan dat ingrijpende gevolgen hebben. Op de eerste plaats zullen zij in de Nederlandse samenleving geen goede kansen, mogelijkheden en arbeidsperspectieven krijgen. Op de tweede plaats kan de multi-etnische mondiale cultuur hen verschillende ongunstige identificatiemogelijkheden bieden: de trieste en onveilige situatie van Noord-Afrikaanse jongeren in de banlieues van Parijs, Marseille en Lyon; de strijd en de ontberingen van Palestijnen in vluchtelingenkampen bij voorbeeld op de Gaza-strook, enzovoort. Sommige jongeren die in Nederland zijn geboren en getogen, noemen Bush een terrorist en Osama bin Laden een toffe gozer. Zij identificeren zich met martelaren die bereid zijn om voor hun geloof en hun idealen te sterven. Op de derde plaats, vanwege de noodzaak zich op een of andere manier te handhaven en een eigen identiteit te ontwikkelen, zullen zij gedrag vertonen waarmee zij gemakkelijk in conflict raken met de Nederlandse samenleving, zoals gewelddadigheid en criminaliteit.

Negatieve stereotype opvattingen van politieagenten, politici en andere Nederlanders over Marokkanen, tonen Marokkaanse jongens bovendien de gevoelens van afkeer van deze gevestigde Nederlanders. De negatieve werking hiervan verdwijnt alleen door verzet en door druk uit te oefenen op de gevestigden – door ongelijke machtsrelaties gelijker te maken. Of jongeren die zich afgewezen en buitenspel gezet voelen zich apathisch of juist normloos en crimineel en vol verzet gedragen, is afhankelijk van de fase van het emancipatieproces waarin de groep waartoe zij behoren zich bevindt. Juist in gelijker wordende machtsrelaties, zoals die tussen Marokkaanse en autochtone Nederlanders, is sprake van een toename van criminaliteit onder tweede en derde generatie ‘minder machtigen’ en van meer irritatie, afkeer en conflicten tussen gevestigden en buitenstaanders. Zo bezien wekt het weinig verbazing dat bij een aanzienlijk deel van de Marokkaanse jongens van de tweede en derde generatie sprake is van een patroon van schooluitval en geringe schooldeelname, en van het op deviante wijze trachten te verwerven van inkomen en een eigen identiteit.

Het probleem van sommige jongens van de tweede en derde generatie is dat behalve een stabiele hechtingsrelatie met ouders ook een stabiele hechtingsrelatie met een bepaalde sociale en culturele context in ernstige mate wordt bemoeilijkt. Zij zijn geen Marokkanen meer en weten soms ook weinig van hun eigen land en cultuur. Door negatieve beeldvorming en discriminatie voelen zij zich geen Nederlanders en raken zij soms overgevoelig voor respectloze behandeling. Het gevolg is ook dat deze jongens zich slecht laten reguleren en corrigeren.

Vijandigheid uit zich zowel in agressief en dwingend gedrag wat weer tot criminaliteit leidt, en tot conflicten met, en verzet tegen autoriteiten, zoals de Nederlandse politie en justitie. Deze hebben op hun beurt de neiging dat dwingende gedrag te versterken, door hierop op onduidelijke wijze en met een inconsequent zero tolerance beleid te reageren. Het gedrag wordt verder versterkt doordat er naast politie en justitie een uitgebreid en onsamenhangend hulpverlenersarsenaal actief is, dat zich gemakkelijk láát dwingen, waardoor dit gedragspatroon wordt beloond. Voor veel criminele Marokkaanse jongeren geldt bovendien dat ze worden blootgesteld aan een hele reeks van gedragingen in Nederland die op gespannen voet staan met islamitische opvattingen, dat die gedragingen op korte termijn aantrekkelijk lijken en dat ze als gevolg daarvan ook een hoge mate van vervreemding en soms zelfs vijandigheid ten opzichte van hun voorvaderlijke cultuur ontwikkelen.

Vrijheid

De onvolkomen regulatie van hun gedrag en hun zoektocht naar structuur en een eigen identiteit worden verder gecompliceerd door de relatieve vrijheid die Nederland biedt. Die vrijheid veronderstelt en vereist zelfcontrole en zelfbeheersing, zelfsturing van gedrag en gevoel, terwijl de Marokkaanse cultuur meer een externe door autoriteiten en door schaamte en schande gestuurde cultuur is. Met andere woorden, cultureel verankerde patronen voor de interne regulatie van gedrag, emoties en discipline nodig om in de Nederlandse samenleving adequaat te functioneren, zijn in deze Marokkaanse gezinnen slechts in geringe mate aanwezig. Ook daardoor is het risico aanwezig dat Marokkaanse jongeren de confrontatie zoeken.

Confrontatie heeft aan de ene kant de functie van het zoeken naar identiteit door oppositie en aan de andere kant is ze juist uitdrukking van het feit dat die identiteit in de eigen groep onvoldoende kan worden gevonden. Een aspect dat voor de Nederlandse samenleving bovendien een rol speelt is dat veel Marokkaanse jongeren afkomstig zijn uit gezinnen die ‘gesloten’ zijn. De ouders zijn vaak analfabeet, spreken slecht Nederlands, zijn bang voor en wantrouwen autoriteiten, schamen zich vaak voor hun anders-zijn terwijl ze dit tegelijkertijd koesteren, zijn bang dat ze ieder moment het risico lopen om door autoriteiten op een of andere wijze overweldigd te worden en trekken zich dus na arbeid, als die er al is, zoveel mogelijk terug achter de eigen gezinsmuren, waarbij de man de voornaamste spreekbuis is met de buitenwereld.

Migrantengezinnen behoren in Nederland over het algemeen tot de sociaal kansarmeren en staan als gevolg van een hele reeks van factoren onder veel grotere stress en spanningen dan het gemiddelde Nederlandse gezin. Mede als gevolg daarvan is zowel hun lichamelijke en psychische gezondheid slechter. Het voorkomen van psychische problemen en stoornissen bij ouders, omdat zij te zwaar belast zijn, verhoogt het risico op ontwikkelings- en psychische problemen bij de kinderen. Evenals onder Nederlandse kinderen bevindt zich onder Marokkaanse kinderen en jongeren met gedragsproblemen en crimineel gedrag een aanzienlijk percentage met psychische stoornissen. Tijdige onderkenning en behandeling van dergelijke stoornissen zal ongetwijfeld een deel van de gedragsproblemen en criminele gedragingen kunnen voorkomen of verminderen.

Nederlanders van Marokkaanse afkomst lopen in vergelijking met andere etnische minderheden en de autochtoon-Nederlandse bevolking een relatief hoog risico op socialisatie van ‘coercive behavior’. Zij zijn vaker laag opgeleid, hebben geringe kansen op de arbeidsmarkt en een lage welstand. Een andere risicofactor lijkt te zijn dat Marokkaanse gezinnen in Nederland vaker een culturele achtergrond hebben waarin sedert generaties ‘coercive behavior’ gesocialiseerd is. Daar komt bij dat juist in Nederlandse culturen en Nederlandse interactiepatronen die sterk gekenmerkt worden door ‘praten’ en het zoeken naar ‘compromissen waarbij iedereen min of meer aan zijn trekken komt’, dwingend gedrag op de korte termijn ‘lonend’ lijkt.

Doorbreking van coercieve opvoedingspatronen en interacties is nodig om de ernstig conflictueuze relatie tussen te veel Marokkaanse jongeren en andere Nederlanders te verbeteren. Om de kloof met de jongeren en hun ouders te verkleinen, moeten we proberen een open dialoog met hen te bewerkstelligen en sociaal isolement in deze gezinnen proberen te doorbreken – hoe moeilijk dat soms ook is.

René Diekstra en Mieke Komen zijn beiden werkzaam als lector Jeugd en Opvoeding aan de Haagse Hogeschool. René Diekstra werkt daarnaast bij de Roosevelt Academy, Mieke Komen bij de sectie Criminologie van de Universiteit Utrecht. Nourdin Tchiche is docent aan de Haagse Hogeschool. Dit artikel is een bewerking van onze bijdrage ‘Nog één keer: een discussiestuk over ernstige jeugdcriminaliteit, in het bijzonder onder Marokkaanse jongens’, in René Diekstra, Max van den Berg & Jakop Rigter (redactie), Waardenvolle of waardenloze samenleving? Over waarden, normen en gedrag in samenleving, opvoeding en onderwijs. Uithoorn: Karakter Uitgevers, 2004.

Zie ook:
Dit artikel is een publicatie van TSS - Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken
ReactiesReageer