Het Manicheïsme was een belangrijke stroming binnen het christendom die tot in de Middeleeuwen veel aanhangers had. Wat we ervan weten was altijd grotendeels gebaseerd op het werk van christelijke kerkvaders. Onderzoek van VU-promovendus Roland van Vliet geeft nieuwe inzichten in deze eeuwenoude religie.
Het Manicheïsme werd gesticht door de Perzische profeet Mani (216-276). Het was een van de vele stromingen die in die tijd binnen het Christendom bestonden. Wat het aantrekkelijk maakte als opvolger voor de vele ‘heidense’ godsdiensten uit die periode, was dat het een samenvoeging was van allerlei kenmerken uit andere, succesvolle religies.
Het Manicheïsme was dualistisch. Dat wil zeggen dat het een scherpe tegenstelling kende tussen goed en kwaad, tussen licht en duister, tussen ziel en materie. Mani hield zijn aanhangers onder andere voor dat zij door helder en rationeel te denken terug in het licht konden komen.
Een belangrijk verschil tussen het Manicheïsme en het Christendom zoals dat zich in de late oudheid ontwikkelde, was de natuur van Jezus Christus. De Rooms-Katholieke kerkvader Augustinus, die zelf negen jaar lang manicheeër was, beschreef samen met andere auteurs de status van Jezus Christus in het Manicheïsme als ‘docetisch’: vanwege de Manicheïsche scheiding tussen ziel en materie, kon het ‘goddelijke lichtwezen’ Jezus onmogelijk echt als mens op aarde hebben rondgelopen.
Omdat zowel Jezus als het verhaal van zijn kruisiging en wederopstanding in het Manicheïsme terugkomen, werd daarvoor de oplossing bedacht dat Jezus alleen geestelijk op aarde verscheen en ‘simuleerde’ mens te zijn. De goddelijke Jezus kan geen aards lijden ondergaan. Het lijden van Jezus is slechts schijn geweest, stelt Augustinus in zijn geschrift ‘Tegen Faustus’.
Veel ‘christelijker’
De meeste kennis die we nu van het Manicheïsme hebben, is gebaseerd op deze Augustinus. Maar heeft de moderne wetenschap er niet meer over te zeggen? Promovendus Roland van Vliet onderzocht vele (vooral Koptische) manicheïsche geschriften en komt met maar liefst zestien argumenten waarom er in het Manicheïsme helemaal geen sprake was van zulk soort radicaal dualisme. In westerse bronnen, met name in de ‘Coptica’, staan verschillende passages waarin beschreven wordt hoe de Verlosser aan het kruis wel degelijk als mens geleden heeft. Ook in Manicheïsche teksten uit Perzië staat te lezen hoe Jezus als mens de kruisdood stierf.
Hoe zijn deze bronnen nu te rijmen met het beeld dat Augustinus en andere grote christelijke schrijvers van het Manicheïsme geven? Hoe zagen Mani en zijn aanhangers Jezus nu werkelijk? Volgens Van Vliet ligt de sleutel daarvoor in een uitspraak van bisschop Faustus tegen Augustinus. Het cruciale moment voor Jezus’ menswording in het Manicheïsme is zijn doop in de rivier de Jordaan. Voor die doop was Christus puur goddelijk, niet de zoon van Maria, en maakte hij geen embryonale ontwikkeling door. Met de doop werden de goddelijke Christus en de historische Jezus één. Een mooi compromis tussen wel docetisme vóór de doop, en geen docetisme meer erna.
Het Manicheïsme kent zowel een Vorst van het Licht als een Vorst der Duisternis. Maar evengoed is er volgens Van Vliet sprake van een impliciet monotheïsme: het idee dat er maar één werkelijke god bestaat. Dat maakt dat het Manicheïsme toch vooral een christelijke stroming is, en veel minder minder beïnvloed was door Perzië, waar Mani vandaan kwam.