Migranten die het Nederlands leren, hebben soms moeite met klanken of grammaticale aspecten die ze niet kennen uit hun moedertaal. En soms werkt hun talenkennis juist in hun voordeel. Utrechtse taalwetenschappers ontwikkelden een app met informatie over veelvoorkomende migrantentalen.
Moedertaalsprekers van het Turks hebben nogal eens moeite met het Nederlandse onderscheid tussen hij en zij. Syriërs laten het lidwoord een soms weg. En mensen uit Polen gebruiken in vraagzinnen regelmatig dezelfde volgorde als in stellende zinnen (Wie ik ben?). Dat heeft alles te maken met hun taalachtergrond: in het Turks bestaat geen verschil tussen hij en zij, het Syrisch-Arabisch kent geen onbepaalde lidwoorden. In het Pools is de volgorde van de vraagzin hetzelfde als in een stellende zin, terwijl in het Nederlands de volgorde in de vraagzin verandert.
Bij het leren van het Nederlands kunnen dus heel specifieke problemen optreden, afhankelijk van de moedertaal. Toch zijn NT2-docenten, die Nederlands (N) als tweede taal (T2) onderwijzen, vaak maar weinig op de hoogte van al die taalverschillen. Logisch, want dat vereist een gigantische talenkennis. Om deze docenten bij te staan, ontwikkelden taalwetenschappers van de Universiteit Utrecht een webapplicatie. Daarin vind je voor veelvoorkomende migrantentalen de verschillen en de overeenkomsten met het Nederlands. Niet alleen uitspraakverschillen, maar ook grammaticale verschillen worden uitgelegd.
“Het gaat soms om heel kleine verschillen waarvan je je niet bewust bent als docent”, zegt taalwetenschapper Sterre Leufkens, “en daardoor herken je het ook niet als je leerling daar fouten in maakt. Met deze app kun je dat soort fouten eerder herkennen en ook makkelijker verhelpen.” In de door haar ontwikkelde app kun je lezen waar mensen moeite mee hebben of juist niet: Syriërs bijvoorbeeld, hebben weinig moeite met de en het omdat ze equivalenten in hun moedertaal hebben. Voor onderdelen die ze minder goed beheersen, zijn er opdrachten. Zo kunnen Poolse leerlingen oefenen met vraagzinnen in een rollenspel.
Eritrese vluchtelingen
Hoewel de app gemaakt is voor een brede doelgroep van NT2-docenten, zijn de oefeningen specifiek voor kinderen tussen de tien en veertien jaar. Leufkens legt uit waarom: “We hebben voor deze leeftijdsgroep gekozen omdat er veel vraag naar was, maar ook omdat het een periode is waarin veel gebeurt qua taalontwikkeling, dus waar het veel verschil kan maken. Bovendien geven we tips hoe je de lessen aan kan passen voor oudere leerlingen, of kinderen die nog niet kunnen schrijven. Op die manier proberen we echt maatwerk te leveren, want dat is bij dit soort groepen vaak erg nodig.”
Leufkens kreeg onder meer een startsubsidie van de Nationale Wetenschapsagenda om deze app in een jaar te ontwikkelen. Dat de webapplicatie zo snel gevuld was, is te danken aan de handleidingen die in de voorgaande jaren zijn ontwikkeld door studenten van taalkundige Jacomine Nortier. Om de app zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij het NT2-onderwijs, is er regelmatig contact met een panel van honderd docenten. Ondertussen wordt er ook nog gewerkt aan handleidingen voor nieuwe talen. Welke talen erbij komen, is afhankelijk van de vraag van de docenten.
Zo is er momenteel een grote vraag naar informatie over het Tigrinya, de taal van Eritrea, vertelt Leufkens. “Er komen nu veel mensen uit Eritrea in ons land, het is op Syriërs na de grootste groep vluchtelingen. En het Tigrinya is ook nog eens een taal die heel erg verschilt van het Nederlands, net zoveel als Syrisch-Arabisch bijvoorbeeld. Maar tegelijkertijd is er over deze taal heel weinig bekend. Het aantal boeken is op één hand te tellen. Die heb ik dus de afgelopen weken zitten napluizen om toch zoveel mogelijk informatie te achterhalen. Ook wissel ik regelmatig kennis uit met docenten.”
Talenkennis als meerwaarde
De app is in eerste instantie gemaakt voor het onderwijs in het Nederlands als tweede taal. Maar Leufkens hoopt dat de app ook in andere landen gebruikt gaat worden. Zo is er al een vergelijking te vinden tussen het Frans en Syrisch-Arabisch, en is er een Engelse ingang toegevoegd. De komende tijd wil ze met studenten Frans en Engels meer vergelijkingen vanuit deze talen gaan toevoegen.
De vergelijkingen met het Frans en Engels zijn ook voor Nederlandse docenten interessant, benadrukt de onderzoeker. “Bij het leren van het Nederlands, kan het heel erg uitmaken of iemand al Engels of Frans heeft geleerd. Voor vluchtelingen uit Eritrea is het Nederlands vaak de eerste Europese taal die ze leren. Maar Syriërs hebben meestal al Engels en/of Frans geleerd in Syrië of in andere landen waar ze verbleven. Dat betekent dat ze al kennis hebben van vergelijkbare talen. Eigenlijk wil je al die talenkennis in kunnen zetten bij het leren van het Nederlands.”
“Je kunt migrantentalen ook veel meer gebruiken in het onderwijs. Vaak zien docenten de andere taalachtergrond van hun leerlingen als iets lastigs, als iets wat een achterstand oplevert bij het Nederlands. Maar je kunt het ook zien als meerwaarde. Want die kinderen of volwassenen kennen al een taal, en die kennis kunnen ze gebruiken bij het leren van het Nederlands.”