In veel Limburgse dialecten kun je met toon betekenisverschil uitdrukken. Een haas bijvoorbeeld, kun je in Roermond met Pasen tegenkomen, maar met een ander toonhoogteverloop betekent hetzelfde woord opeens ‘handschoen’. Nieuw onderzoek laat zien dat Limburgse moedertaalsprekers daarom ook gevoeliger zijn voor toon dan Nederlandse moedertaalsprekers.
Het is een alledaagse situatie in het babylab: een baby zit bij zijn moeder op schoot voor een beeldscherm. Daarop is een schaakbordpatroon te zien van zwarte en witte vlakken; een aantal van die vlakken verspringt voortdurend van kleur. Ondertussen krijgt het kindje niet-bestaande woordjes te horen: taaf-taaf-taaf. De toon verloopt in ieder woord hetzelfde: van hoog naar laag. Het kindje kijkt nieuwsgierig naar het scherm. Wat zou er nu komen? Taaf-taaf-taaf. Dit wordt toch wel een beetje saai, denkt de baby, en wendt zijn hoofd af van het scherm. Zijn moeder reageert niet, want die heeft een koptelefoon op haar hoofd. Opeens ziet hij zijn eigen voet, en probeert tevergeefs zijn sok uit te trekken. Maar dan klinkt er opeens iets nieuws: taaf-taaf-taaf. Nu gaat de toon aan het eind omhoog! Het kind laat zijn sok met rust en heeft weer alle aandacht voor het scherm.
Dit beschrijft ongeveer hoe een experiment van Stefanie Ramachers verliep in het babylab van de Radboud Universiteit in Nijmegen. De onlangs gepromoveerde onderzoeker testte meer dan honderd baby’s op deze manier, om te zien of ze een onderscheid horen tussen woorden die enkel verschillen in toon. Een deel van de baby’s had het Nederlands als moedertaal, een ander deel hoorde thuis voornamelijk Roermonds of een ander Oost-Limburgs dialect.
Universeel gehoor
Tot ze zo’n zes maanden oud zijn, hebben baby’s een ‘universeel gehoor’. Dat betekent dat ze heel gevoelig zijn voor allerlei klankverschillen. Daarna verleggen de jonge taalleerders hun focus steeds meer naar de kenmerken van hun moedertaal. Klankverschillen die daarin niet van belang zijn, gaan ze steeds minder goed waarnemen.
Een voorbeeld is toon. Dit speelt in de grammatica van veel Limburgse dialecten een prominente rol. Het verschil in toon zorgt ervoor dat ‘haas’ uitgesproken met een dalend toonhoogteverloop iets anders betekent dan ‘haas’ met een stijgend toonhoogteverloop. Met toon 1 is het een haas, met toon 2 een handschoen. Voor veel Limburgse kinderen is het dus heel belangrijk dat ze dit verschil horen. Voor kinderen die opgroeien met het Standaardnederlands, is dit niet relevant.
De baby’s in haar onderzoek waren zes, negen en twaalf maanden oud. Ramachers had verwacht dat de oudere baby’s die nooit Limburgs om zich heen horen, het verschil in toon niet opmerken. Maar verrassend genoeg waren ook deze baby’s gevoelig voor toon. De taalkundige denkt dat dit komt doordat toonhoogteverschillen ook in het Nederlands een rol spelen in de intonatie van de zin.
“Toon 1 in het Limburgs heeft een dalend toonhoogteverloop: dat lijkt op de manier waarop je in het Nederlands het laatste woord uitspreekt in een mededelende zin. Toon 2 gaat aan het einde omhoog, net als in het Nederlands het laatste woord in een vragende zin. Het verschil is dus ook voor moedertaalsprekers van het Nederlands van belang, maar op een andere manier.”
Sterkere toongevoeligheid
Ramachers voerde een soortgelijk experiment uit bij een kleinere groep volwassen sprekers. Ook zij kregen onzinwoorden te horen, steeds in reeksen van drie: taaf-taaf-taaf. Twee van die woorden behoorden tot dezelfde tooncategorie. De proefpersonen moesten voor elke reeks aangeven welke twee woorden het meest op elkaar leken. Net als bij de baby’s, konden alle proefpersonen het verschil horen.
In feite is dit een bevestiging van de eerder gegeven verklaring: ook in het Nederlands speelt toonhoogte een rol, namelijk om het verschil te maken tussen een mededelende en vragende zin. Nederlandssprekenden zijn er dus ook gevoelig voor. Maar de Limburgers waren wel significant beter in het horen van toonverschillen: zij beoordeelden 86 procent van de klankreeksen correct, tegen 69 procent onder de niet-Limburgers.
Mandarijn Chinees
De volwassen proefpersonen kregen ook nog subtielere toonverschillen voorgeschoteld, namelijk binnen een tooncategorie. De proefpersonen kregen bijvoorbeeld drie keer het woord ‘taaf’ te horen met toon 1, maar daaronder klonk één woord net iets anders. De Limburgers namen ook deze subtiele verschillen goed waar. Ze scoorden op deze test even goed als in de voorgaande test. Ook dat was verrassend, zegt Ramachers. Want een vergelijkbare studie onder sprekers van het Mandarijn Chinees had een andere uitkomst: de Chinezen hoorden wel heel goed het verschil tussen categorieën, maar ze hoorden bijna geen verschil binnen die categorieën.
Volgens de onderzoeker laat dit precies zien waarin de verschillen zitten tussen het Mandarijn Chinees en het Limburgs. “Het Mandarijn heeft vier tonen en het Limburgs twee. Op basis daarvan zou je misschien denken dat het toonsysteem van het Limburgs minder complex is. Maar zo simpel ligt het niet. In het Limburgs gaat toon een ingewikkeld samenspel aan met intonatie, en daardoor zijn er eigenlijk wel zestien verschillende tonen. Dat maakt het Limburgs uniek. En daardoor herkennen de Limburgers zo veel toonhoogtevariaties.”
Ervaring
Ramachers deed ook nog een woord-leer-experiment, zowel met peuters als met volwassenen. De peuters kregen op het beeldscherm een knuffeltje te zien met de mededeling: ‘kijk, dit is een taaf, zie je ‘m?’ Zo kregen ze wel twintig keer te horen dat het een taaf was, uitgesproken met toon 1. Daarna werd gekeken of het kind het opmerkte, wanneer het woord werd uitgesproken met toon 2. Opnieuw bleken alle peuters het verschil te bemerken.
De volwassenen daarentegen, merkten het verschil niet op. Dit komt volgens de onderzoeker doordat volwassenen ervaren taalgebruikers zijn. “De peuters zijn nog op zoek: waar moet ik nou precies op letten. Terwijl de volwassenen al zoveel ervaring hebben opgebouwd, dat zij onbewust weten dat toon ook weer niet zó belangrijk is om woorden van elkaar te laten verschillen. Een klinkerverandering bijvoorbeeld is veel relevanter.”
Mediageniek
Want hoewel woordparen als ‘haas’ met toon 1 en met toon 2 heel mediageniek zijn, komen ze in het Limburgs ook weer niet zo heel veel voor. Ook daarin verschilt het Limburgs van het Chinees. Eigenlijk lijkt het Limburgse toonsysteem meer op dat van het Noors en het Zweeds. Daarom heeft Ramachers al contact gelegd in Scandinavië voor vervolgonderzoek.
Dat is ook nog zoiets: dat Noren en Zweden zangerig praten, vinden we over het algemeen heel gewoon. Maar voor de afwijkende melodie van het Limburgs hebben Nederlanders niet altijd begrip. Ramachers merkt dat die houding verandert als mensen kennis nemen van haar onderzoek. “Ze begrijpen ineens dat toon onderdeel is van de Limburgse grammatica. Een ook Limburgers zelf snappen beter hoe hun taal in elkaar zit. Als dat het effect is van mijn onderzoek vind ik dat heel mooi.”