Nachtelijke verlichting kan de natuur verstoren. Vleermuizen jagen op insecten die worden aangetrokken door lamplicht. Koolmezen broeden eerder onder invloed van nachtelijke verlichting. Dat komt waarschijnlijk doordat de dagen langer lijken en hun licht-donkercyclus wordt beïnvloed. Het voorjaar lijkt eerder te beginnen. De golflengte van het licht speelt ook een rol. Muizen reageren minder sterk op rood licht. Is het wellicht mogelijk om verlichting te vinden die nuttig is voor de mens en minder invloed heeft op de natuur?
Er komt steeds meer licht in onze wereld. We slapen er soms niet van, raken ontregeld door de schermverlichting van onze mobieltjes. Door de uitbreiding van de bebouwing krijgt ook de natuur vaker te maken met kunstlicht. Vogels worden soms aangetrokken door lichtbronnen. Een bekend voorbeeld is dat van trekvogels die ‘s nachts uit koers raken door de lichtbundels van vuurtorens. Over de precieze effecten van nachtelijke verlichting op het gedrag en de gezondheid van diersoorten is echter nog weinig bekend. Onderzoekers van Wageningen Universiteit en het Nederlands Instituut voor Ecologie willen daar verandering in brengen.
Lange termijnonderzoek
Nieuw is dat de onderzoekers niet alleen individuele soorten bekijken. Op termijn willen ze de gevolgen van kunstverlichting voor een heel ecosysteem met dieren en planten in beeld brengen. Het onderzoek is gericht op de langere termijn, omdat alleen na verloop van jaren herkenbare effecten te meten zijn.
De wetenschappers voeren hun onderzoek geheel uit in de natuur, los van verstoringen door de mens. Al is menselijke activiteit in Nederland, in de vorm van snelwegen en dorpen, nooit ver weg. Sinds 2011 kijken de onderzoekers op acht locaties naar het effect van verschillende kleuren licht (rood, wit groen) op de aanwezige diersoorten, zoals vleermuizen, muizen, grotere zoogdieren, nachtvlinders, en vogels. Daarnaast bekijken ze sinds 2013 het broedgedrag van koolmezen en bonte vliegenvangers. De eerste resultaten zijn in maart van dit jaar gepubliceerd in het tijdschrift Philosophical Transactions of the Royal Society.
Het was nog niet zo eenvoudig om geschikte locaties te vinden voor het onderzoek. De locaties moesten aan een aantal criteria voldoen. Projectleider Kamiel Spoelstra: “Wat vegetatie betreft moesten de plekken op elkaar lijken. Ze moesten rijk zijn aan soorten en – heel praktisch – er moest stroom in de buurt zijn.” Uiteindelijk kozen de onderzoekers voor acht locaties aan de bosrand. “Op iedere locatie werden vier rijtjes lantaarnpalen opgesteld, die onderling ruim 200 meter uit elkaar liggen.” Voor de komst van de onderzoekers was daar nog geen verlichting aanwezig. De keuze voor de onderzoeklocaties, op enige afstand van menselijke activiteit, maakte het mogelijk om diersoorten ongestoord te observeren.
Nestkastenwerk
Ecoloog Maaike de Jong houdt zich vooral bezig met het ‘nestkastenwerk’. Nestkastjes op de locaties maken onderzoek mogelijk naar de effecten van kunstlicht op het gewicht en het aantal jonge vogels. In 2013 bleken de koolmezen op de groen en wit verlichte onderzoeklocaties iets eerder te broeden dan normaal. Een jaar later werd geen effect van kunstlicht waargenomen, maar was het voorjaar wel warmer dan het jaar ervoor. Door de hogere temperatuur speelde de invloed van het nachtelijke kunstlicht vermoedelijk een kleinere rol. De vogels gingen toch al eerder broeden. Het gewicht van de jonge koolmezen nam onder invloed van de nachtelijke verlichting iets af. Het aantal jongen werd niet beïnvloed door de verlichting.
De bonte vliegenvanger ondervond weinig gevolgen van het kunstlicht. Die soort komt pas kort voor de broedtijd over uit de Sahara en staat dus korter onder invloed van wit, groen of rood licht. Observaties van andere in de nestkasten broedende vogelsoorten, bijvoorbeeld de boomklever, leverden tot nu toe te weinig resultaten op. Daarvoor is langdurig onderzoek noodzakelijk.
Ongevoelige muizenogen
Dat geldt ook voor indirecte effecten van kunstlicht op de onderzochte diersoorten. Vleermuizen kwamen af op de rond de lampen verzamelde insecten. Zij reageerden dus direct op voedsel en indirect op de verlichting. Andere dieren reageerden direct op het licht. De activiteit van bosmuizen bleek bijvoorbeeld aanzienlijk af te nemen. Ze vermeden de verlichte plekken uit angst om door roofdieren opgemerkt te worden. De muizen reageerden meer op de witte en de groene verlichting dan op de rode. Dat komt waarschijnlijk doordat muizenogen minder gevoelig zijn voor licht met een langere golflengte, zoals rood licht.
Indirecte gevolgen zijn lastig in kaart te brengen. Bosmuizen eten onder andere zaden van grassen en kruiden en zorgen daarmee voor verspreiding van die planten. Als zij minder in actie komen, kan dit op langere termijn gevolgen hebben voor het hele ecosysteem. Mogelijk is daar meer over te zeggen als de onderzoekgegevens van FLORON (FLORistisch onderzoek Nederland) over de vegetatie beschikbaar komen.
Voor de vogels is zeker onderzoek op langere termijn nodig. De effecten op korte termijn laten geen eensluidende conclusies over het gedrag van vogels toe. Heeft de combinatie van nachtelijke verlichting en voorjaarstemperatuur invloed op het leggen van eieren? In de komende drie jaar hebben de onderzoekers tijd om dergelijke vragen te beantwoorden. In 2017 loopt het onderzoeksproject af.
Nieuw licht
In hoeverre het onderzoek daadwerkelijk nieuw licht op de natuur zal werpen is dus nog even afwachten. De experimentele onderzoekopstelling maakt het mogelijk om op langere termijn effecten van nachtverlichting voor een heel ecosysteem te laten zien. Naar verwachting zullen de broedgegevens van de koolmezen over twee jaar tot helderder conclusies kunnen leiden. Gaan ze echt eerder broeden door de hoeveelheid kunstlicht?
Naast de eerste resultaten voor koolmezen, bonte vliegenvangers en dwergvleermuizen zijn in de komende jaren ook gegevens te verwachten voor andere diersoorten. Voor boomklevers, maar ook voor marters en andere zoogdieren. Ondanks ons heldere licht heeft de natuur nog vele geheimen.