De tradities van Rome gaan ver, ver terug. Een bezoekje aan de Romeinse universiteit roept meteen een wereld aan indrukken op: ik mocht spreken als Cicero in het museum van de oudheid.
Het is conferentieseizoen. In mei, juni en juli gaan academici massaal op reis. Niet om vakantie vieren, maar om zoveel mogelijk kennis te vergaren op andere plekken in Europa. Ze worden uitgenodigd door andere universiteiten. Of, in het geval van junior-onderzoekers zoals ik, hebben gesolliciteerd voor een conferentie en mogen om die reden een lezing geven. Onze grootste zorgen in deze periode zijn vragen als ‘hoe vind ik mijn hotel?’, ‘doet de WiFi het wel?’, ‘zijn er aardige mensen om mee te praten tijdens de koffiepauzes?’, ‘waar heb ik mijn lezing gelaten?’, ‘is er hier ergens een plek waar ik kan printen?’.
De dagen zijn lang: soms luister je naar twaalf lezingen op één dag (vanaf lezing tien krijgen de smartphones meer aandacht dan de spreker, kan ik je vertellen). Natuurlijk is het allerbelangrijkste aspect van een conferentie het ‘netwerken’: met je beste glimlach op je gezicht probeer je nieuwe professoren en collega’s uit andere landen te leren kennen, in de hoop op een eventuele samenwerking in de toekomst. Zonder de feedback en adviezen van anderen is je onderzoeksproject een eilandje in een zee van willekeurige ideeën.
Spreken als Cicero
Zelf was ik afgelopen week in Rome voor de conferentie Ritratti di Cicerone – Portraying Cicero. Samen met twee collega’s in mijn project gaf ik daar een lezing getiteld ‘Het ten tonele voeren van Cicero’s stemmen’. Nee, Cicero leed niet aan een psychische stoornis (en wij ook niet). Wat wij onderzoeken is de reden waarom mensen het nog steeds interessant vinden om een redevoering van Cicero op te voeren, alsof ze zelf een Romeinse redenaar zijn. Heb je wel eens met een borstel – bij wijze van microfoon – in je hand gestaan, terwijl je deed of je een beroemd persoon op de bühne was? In de oudheid werd er met name in het onderwijs eindeloos veel geoefend met goed spreken, omdat voor de elite spreektalent de voornaamste kwaliteit was voor een mooie carrière in het openbare leven.
Cicero’s speeches vormden een model voor de ‘nepredevoeringen’ die studenten op school hielden, om hun retorische stijl te perfectioneren, of hun uitspraak en de opvoering als geheel. Het spannende daarvan is dat door het houden van dit soort nepredevoeringen Cicero als persoon ook levend gehouden werd. Je kunt natuurlijk niet overtuigend een Ciceroniaanse speech houden, zonder je daarbij in te leven in de man zelf: hoe hij als persoonlijkheid, met zijn specifieke stopwoordjes, gebaren en emoties, die redevoering gehouden zou hebben.
Bijzondere impressies
Twee dingen zijn gek aan zo’n conferentie. Het eerste is dat je twee of drie volle dagen, van 9:00 tot 23:00 uur (of nog later, als het héél gezellig is), doorbrengt met dezelfde kleine groep mensen, die je daarvoor eigenlijk nauwelijks kende. Het tweede is dat je niet alleen geconfronteerd wordt met nieuwe ideeën van je collega’s, maar ook allerlei andere indrukken en ervaringen krijgt die je anders in je normale leven nooit zou hebben. Je kunt je voorstellen dat een buitenlandse universiteit er anders uitziet dan een Nederlandse. Je kunt je ook voorstellen dat academici in het buitenland andere tradities en gewoontes hebben dan hier in Nederland.
Welke tradities spelen, denk je, een rol in het universiteitsleven in Rome? Ik heb het nu niet over het eten – wat overigens een erg belangrijk onderdeel van de dagbesteding is – maar over de rol die de Romeinse geschiedenis inneemt in het studeren of werken aan de universiteit. Mijn conferentie werd gehouden aan La Sapienza (letterlijk: ‘De wijsheid’), de grootste universiteit van Rome en zelfs van heel Europa, als het gaat om studentenaantallen.
Leren van de kunst
La Sapienza is opgericht in 1303. Ter vergelijking: de Universiteit Leiden, de oudste universiteit van Nederland, stamt uit 1575. In de faculteit der letteren, de faculteit waaronder de klassieke talen vallen, hebben ze een speciaal museum ingericht: ‘het Museum van de Gipsmodellen’, ‘Il Museo dei Gessi’. Deze collectie van uit gips gegoten beeldhouwwerken werd samengesteld aan het begin van de twintigste eeuw. In het fascistische tijdperk, rond 1935, werd ze verplaatst naar de huidige locatie op de campus. Als je daar je woordjes leert of je Vergilius leest, kun je zomaar onder de aegis van Zeus of Athena zitten!
Er staan ongeveer 1200 gipsen beeldhouwwerken en ze zijn in chronologische volgorde opgesteld: je begint met prehistorische kunst en loopt door de eeuwen heen van het vijfde-eeuwse Athene zó naar het keizerlijke Rome, waar kopieën van Griekse standbeelden populair waren. Deze collectie is natuurlijk niet bedoeld om de ruimte op te leuken. Ze heeft een didactisch doel: de geschiedenis (storia, in het Italiaans) van de klassieke kunst wordt hier uitgelegd en tastbaar gemaakt. Je kunt de vormen van de standbeelden letterlijk met je handen volgen, als je dat wilt.
Van heel dichtbij kun je bestuderen hoe de oude Grieken mensen, dieren en mythen verbeeldden, op allerlei verschillende manieren en in verschillende tijden. Als classica houd ik me meestal met teksten bezig. Letters zijn helaas niet zo visueel aantrekkelijk (voor de meeste mensen dan)… Ik wenste op dat moment in Rome dat ik óók een museum had om in te studeren: omringd door mythische helden en goden, bustes en grafstenen, smolt voor mij de oudheid samen met het heden.
Zo eindigde mijn Romeinse conferentie met een flinke dosis inspiratie uit de oudheid.