Lesgeven over hiphop aan alleen maar witte studenten, terwijl de muziek zelf gemaakt wordt door jongeren met een veelvoud aan etniciteiten. Dat is toch behoorlijk pijnlijk en ongemakkelijk, vindt onderzoeker Aafje de Roest
Het doceren van hiphopstudies in Nederland aan groepen die enkel bestaan uit witte studenten vind ik het pijnlijkste voorbeeld van institutioneel racisme. Dat is niet per se iets van mijn vakgebied alleen, maar ook van andere vakgebieden. Het heeft te maken met allerlei factoren, zoals etniciteit, gender, religie, maar ook met je sociaal-economische positie. Al denk ik wel dat als het je al moeilijk wordt gemaakt om te studeren, het niet snel voor de hand liggend is om een geesteswetenschappelijke studie te kiezen waarvan al gezegd wordt dat het economisch weinig oplevert.
Dan besteed je je tijd, geld en kwaliteiten wel anders en dat snap ik. Andersom heeft het ook te maken met representatie. Als je geen mensen zoals jij ziet in een discipline, dat geldt zowel met betrekking tot etnische achtergrond als tot gender, zie je het dan snel als een mogelijkheid om toch die studie te doen? De universiteit kan hierin een rol spelen door die representaties beter op orde te krijgen in haar hogere lagen – de mensen zijn er namelijk heus. Hetzelfde geldt voor de canon in de Nederlandse letteren en cultuur, die wit en overwegend mannelijk is. Het is noodzakelijk het curriculum te dekoloniseren. Dat er plek en financiering is voor hiphopstudie is een begin.
Wat kun je als onderzoeker doen tegen racisme?
Natuurlijk begint alles met bewustwording, maar dat is niet genoeg. Het is niet genoeg voor mij om er enkel in een hoofdstuk op te reflecteren dat ik als witte vrouw black culture onderzoek. Het is niet genoeg om te denken dat je jongeren die onder de radar van de maatschappij en politiek blijven al genoeg een stem geeft door een paar interviews met hen in je boek op te nemen. Journalist en schrijver Asma Emy el Ghalbzouri, schrijver en rapper Massih Hutak en mijn promotoren spreken me aan tot de volgende stap: plaats maken. Door te luisteren kan ik van hen leren. Soms is het confronterend, maar dat is geen excuus – dit is hard nodig.
Instellingen kunnen meer doen, maar onderzoekers en docenten ook. Ik ben bezig met het opzetten van (media-)acties waardoor ik de jongeren van wie ik de muziek en jeugdcultuur onderzoek nog zichtbaarder kan maken in de wetenschap en in de maatschappij – zonder dat mijn eigen gezicht daaraan gekoppeld is. Op een conferentie waar ik normaliter voor 30 minuten spreektijd voor mezelf zou indienen, dienen we nu samen voor dezelfde tijd in met een diverse groep jonge onderzoekers, van bachelor- tot HBO- tot masterstudenten. Mijn onderwijs staat universiteitsbreed open, maar ik ben in overleg om dat verder uit te breiden voor geïnteresseerde HBO-studenten of voor niet-studenten.
Je kunt je biebgegevens voor anderen beschikbaar stellen en de stof van je colleges online verspreiden. Ook kun je nadenken over de manier waarop je, in taal en houding, studenten veilig kunt laten voelen in je werkgroep en de drempel om te komen zo laag mogelijk kan maken. Want als je überhaupt geen toegang krijgt tot deze werelden, heb je sowieso minder kans om erin verder te komen. Maar dit zijn pas een paar dingen. Er is nog zoveel dat ik kan veranderen. Dit is niet iets wat je in een dag doet, je moet er 365 dagen per jaar mee bezig zijn.