Het staat in mijn geheugen gegrift. Mijn meester van groep acht wilde dat ik naar een mavo/havo klas ging. Vooropgesteld: er is helemaal niks mis met mavo/havo, maar ik wilde heel graag kinderarts worden en daar had ik toch echt vwo voor nodig. Klein als ik was, ging ik naar de meester toe om hem, vriendelijk doch enigszins dwingend, te vertellen dat ik naar een havo/vwo klas wilde. Ik mocht het proberen.
Eenmaal in deze klas ging het best goed. In zes jaar tijd heb ik netjes mijn vwo-diploma gehaald. Want ik wilde kinderarts worden. Om geneeskunde te studeren, kon je toentertijd alleen maar loten (tenzij je gemiddeld een acht of hoger had, en dat had ik niet). Met de loting had ik drie keer pech en moest ik mijn droom om kinderarts te worden, laten gaan.
Ondertussen studeerde ik gezondheidswetenschappen. Een leuke studie, maar ik wilde graag meer de diepte in. Meer weten over één ding: de hersenen! Zo ben ik via gezondheidswetenschappen bij de Master of Neuroscience terechtgekomen. Toen wist ik het zeker: later als ik groot ben, wil ik gepromoveerd zijn en wil ik zelfstandig onderzoek kunnen doen. Zo gezegd, zo gedaan.
Ik ben nu bijna anderhalf jaar gepromoveerd. Ik heb mijn ‘later-als-ik-groot-ben-doel’ bereikt. Ik verwachtte dat ik nu ‘rust’ zou hebben. Dat er tijdelijk (of voor altijd) geen stip aan de horizon zou staan. Even geen morgen of overmorgen of volgend jaar, maar gewoon vandaag. En wat heb ik me daarin vergist!
Stip aan de horizon
Het heeft maar heel kort geduurd dat ik geen stip aan de horizon had. Ik werd er onrustig van. Ik werd onrustig van het niet weten wat de volgende stap zou zijn, de volgende horde, het volgende succes. Blijkbaar heb ik dat nodig: een doel om me in vast te bijten en daar naartoe te werken, het liefst met zo min mogelijk omwegen.
Ondertussen heb ik tenminste drie stippen op de horizon getekend: 1) een goede behandeling vinden voor de cognitieve problemen die mensen met MS hebben, 2) mijn eigen onderzoeksteam opbouwen en 3) mezelf blijven ontwikkelen om zo de beste onderzoeker te worden die ik kan zijn.
Het maakt eigenlijk helemaal niet uit hoe oud je bent. Het gevoel van ‘later als ik groot ben’ blijft bestaan. En dat is maar goed ook, zo hebben we altijd iets om naar uit te kijken, om over te dromen!