Naar de content

‘Laat jongeren zich zo breed mogelijk ontwikkelen’

Interview met neuropsycholoog Jelle Jolles

Flickr.com, cristian via CC BY-NC-ND 2.0

Er zijn veel wetenschappelijke inzichten over de ontwikkeling van kinderen en hun hersenen. Maar al die kennis sijpelt maar moeizaam door naar de samenleving. Hoogleraar Jelle Jolles pleitte tijdens zijn afscheidsrede aan de VU voor een betere dialoog tussen wetenschap en praktijk.

28 juni 2018
Vier tieners op een bankje.

De houding tegenover tieners moet veranderen, vindt neuropsycholoog Jelle Jolles

Flickr.com, David Fulmer via CC BY 2.0

De laatste jaren voert hij een kruistocht tegen het woord ‘puber’. Een woord dat bij menigeen associaties oproept met onhandelbare jongeren die opstandig zijn tegen alles en iedereen. En die ook nog eens onder de pukkels zitten. Puberteit als een periode van kommer en kwel: voor zowel de puber zelf met zijn zweetlucht en onzekerheid als voor zijn ouders en leraren.

Het is geen periode van moeilijkheden en tegenslag, maar juist van kansen en mogelijkheden, vindt neuropsycholoog Jelle Jolles. Het woord ‘puber’ wordt bovendien verkeerd gebruikt, als een synoniem voor tiener. “De puberteit is de periode van lichamelijke en geslachtelijke ontwikkeling. Vrijwel alle tieners ronden die periode af rond hun vijftiende”, zegt Jolles. Belangrijker dan het krijgen van borsten en lichaamshaar is wat de hersenen in de tienertijd doen. Wat gebeurt er met cognitie, sociaal gedrag en emoties? Die ontwikkeling staat los van de lichamelijke puberteit. Zijn publieksboek dat vorig jaar verscheen heet nadrukkelijk Het tienerbrein en niet Het puberbrein.

Werk in uitvoering

Twee weken terug nam Jolles als hoogleraar neuropsychologie afscheid van de universiteit. Hij gaf een publiekslezing als afronding van een lange wetenschappelijke carrière, die 44 jaar geleden begon aan de Universiteit Utrecht en via de Universiteit Maastricht uiteindelijk leidde naar de Vrije Universiteit in Amsterdam. Al die tijd stond het thema ‘leren en geheugen’ centraal. Niet alleen in zijn onderzoek, maar ook tijdens zijn werk in de gezondheidszorg als klinisch neuropsycholoog van jongeren met cognitieve dysfunctie (zoals problemen met het geheugen, taal, gedrag en het oplossen van problemen) en patiënten met hersenaandoeningen.

De boodschap waarmee hij afscheid neemt is dat er aanpassingen nodig zijn in het onderwijs en de opvoeding. De wetenschap heeft veel kennis verzameld over de hersenontwikkeling van kinderen, maar in de praktijk zie je daar weinig van terug. Zonde, want de tienertijd is cruciaal voor je hele verdere leven, stelt Jolles. “Jongeren zijn nog ‘werk in uitvoering’. Ze hebben recht op steun, sturing en inspiratie.” De persoonlijke groei van leerlingen wordt door de omgeving – oftewel ouders en leraren – nu niet ten volle gestimuleerd.

Snelwegen aanleggen

Je hoort altijd dat de prefrontale schors, het hersendeel betrokken bij beslissingen nemen en impulsbeheersing, pas op je vijfentwintigste ‘af’ is. En dat een jongere dan pas verstandig is. Klopt dat? Inderdaad rijpt het tienerbrein nog tot ver na het twintigste jaar, legt Jolles uit. Maar het verhaal van de prefrontale schors zet hij toch liever opzij. “Het gaat niet per se om de prefrontale schors, maar om de netwerken die onderdelen van de prefrontale schors verbinden met andere structuren.” Alleen al binnen de hersenschors zijn er zo’n tweehonderd hersenstructuren, die allemaal een andere opbouw en functie hebben. De netwerken zorgen ervoor dat al deze structuren met elkaar praten. “De meest complexe netwerken zijn pas tegen je vijfentwintigste uitgerijpt. Misschien zelfs pas tegen je dertigste.”

In de tienertijd worden die netwerken aangelegd. Jolles vergelijkt ze met snelwegen. Sommige zijn eerder klaar dan andere. “Een kind kan op zijn tiende al ontzettend goed stunten op een BMX. Dat vergt coördinatie, een complexe vaardigheid. Het netwerk om dat te doen kan al klaar zijn op je twaalfde. Maar op dat moment zijn andere netwerken pas in een vroeg stadium van hun ontwikkeling. Op je twintigste worden andere netwerken weer actiever.”

Een kernbevinding uit de wetenschap is dat de omgeving essentieel is voor een goede hersenrijping. Nieuwe ervaringen zorgen ervoor dat die snelwegen gebouwd worden en weer omgelegd als dat nodig is. Zintuigelijke en emotionele ervaringen, dingen die je leuk vindt of juist niet, gebeurtenissen in je vriendennetwerk; het is allemaal input voor de hersenen. Die input is nodig voor de ontwikkeling en uitgroei van het brein en daarmee voor ontplooiing van de persoon.

Rugzak vol ervaringen

Om hun hersenen zo goed mogelijk te stimuleren, moeten kinderen sociaal, fysiek, emotioneel en cognitief leren, stelt Jolles. Die vier leerdomeinen hangen sterk met elkaar samen; de bijbehorende hersennetwerken overlappen elkaar. De A12 en de A2 zijn ook geen losliggende snelwegen; die kruisen elkaar. Stinkt een tiener naar zweet en krijgt hij dat te horen? Dan doet hij de volgende dag deodorant op. Je gedrag veranderen doordat iemand commentaar op je heeft is ook leren. “Sociaal leren is enorm belangrijk voor tieners. Vandaar dat we ook wel spreken over ‘het sociale brein’: het staat open voor wat er nodig is om deel te worden van de samenleving.”

Het mooie is: door te leren in de omgang met anderen, en te oefenen met taal, ontwikkel je je ook cognitief. En bij cognitief leren (verstandelijk verwerken van informatie), bijvoorbeeld door een roman te lezen en je in te leven in de personages, gebruik je weer veel dezelfde netwerken als voor het leren van emoties.

Dit inzicht uit de neurowetenschap dringt langzaam door in de praktijk. Jolles: “We zien leren wat te simpel. We denken aan ‘schools leren’, lezen, schrijven, rekenen.” Op de middelbare school komt daar Franse en Duitse woordjes stampen bij en vakken als geschiedenis en aardrijkskunde. Bij leren gaat het echter om iets anders; de ontwikkeling van de hele persoon, inclusief zelfinzicht en zelfregulatie. Dát is waar het om gaat en wat een grotere plek moet krijgen in het onderwijs, aldus de hoogleraar.

Brede vorming

In plaats van simpelweg rekenen, lezen en schrijven, kunnen we jongeren beter breed laten leren. Breid die wegenkaart in het brein uit. Hoe? “We moeten hun rugzak vullen met zoveel mogelijk ervaringen tot aan hun dertigste levensjaar”, aldus Jolles. “Bij leren moet niet het schoolsysteem, maar het lerende kind zelf centraal staan. Het moet gaan om de totale tiener en zijn ontwikkeling.” Leren 2.0 noemt hij het. Tieners hebben allerlei talenten die benut kunnen worden en dat vergroot op zijn beurt de motivatie voor schools leren. “Bij breed ontwikkelen kan je denken aan muziek- en sportlessen, maar het kan nog breder. “Het kan ook zijn dat je je kind een tweedehands voetbal geeft om op straat te spelen, voor boeken en toegang tot de bibliotheek zorgt, of dat je je kind zelf een lijstje laat maken voor spullen die meegaan op vakantie.”

De omgeving is essentieel voor een goede hersenrijping.

Flickr.com, Harold via CC BY-NC-ND 2.0

Toegegeven, die brede vorming kan in de praktijk lastig zijn. Leraren hebben dertig leerlingen in de klas en komen amper toe aan de lesstof. Jolles: “Het is niet alleen een verantwoordelijkheid van de school. Ook ouders en sport- of muziekcoaches moeten het kind in staat stellen om ervaringen op te doen en zich te ontwikkelen.” In sommige gymlessen is het bijvoorbeeld al gebruikelijk om kinderen zelf doelen te laten stellen. De leerlingen houden zelf bij of het lukt om die frisbee netjes te werpen en evalueren hun eigen vooruitgang. Ze hebben daar vaak nog wel de feedback van de leraar voor nodig. Wat je hiermee ontwikkelt is ‘zelfregulatie’. Het idee is dat je iets ervaart en erop reageert, maar ook dat je directe impulsen kunt remmen. De volgende keer werp je die frisbee dan weer net even anders.

Emancipatie

Ten slotte ziet hij de tiener graag emanciperen. “Leerlingen moeten doorkrijgen dat ze het recht hebben op een brede ontplooiing, en dat recht vervolgens opeisen. Een tiener mag zich best opstellen als iemand die denkt dat hij de volgende president wordt. Laat hem alleen weten dat hij net komt kijken en steun en sturing nodig heeft.” Kort gezegd moet onze houding tegenover tieners veranderen. Het mag wel wat respectvoller. “We zijn allemaal tiener geweest. Hebben allemaal onzeker in de wereld gestaan met vragen over wat er van ons verwacht wordt. We moeten niet zo denigrerend doen, maar een tolerantere positie innemen. Vrijer met ze omgaan en ze vooral actief ondersteunen om hun ontplooiing te bevorderen.” De tienertijd kan lastig zijn, maar laten we er een positieve draai aan geven.

ReactiesReageer