Al jaren gaat het slecht met de honingbij. Aangenomen wordt dat hiervoor drie hoofdoorzaken zijn: de varroamijt, pesticiden en een teruggang in biodiversiteit en voedselaanbod. Tijdens een symposium over bijengezondheid lieten ook Wageningse onderzoekers hun licht schijnen op de gezondheidsconditie van de honingbij. Maar aan hun onderzoeksmethode schort een en ander, vindt Jeroen van der Sluijs, specialist nieuwe risico’s bij de afdeling Milieu-Natuurwetenschappen van het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling.
Tijdens het symposium op 22 maart jl. werden onder meer twee Wageningse onderzoeken gepresenteerd aan de veelal (hobby-)imkers die de zaal in het centrum van Wageningen bevolkten. Sjef van der Steen presenteerde een onderzoek naar de effecten van het landbouwgif imidacloprid op de vitaliteit en overwintering van bijenvolken. Het onderzoek werd opgezet en uitgevoerd door Wageningen UR.
Imidacloprid, een stof die momenteel voor twee jaar verboden is in de EU voor een aantal teelten, is één van de neonicotinoïden die ervan worden verdacht mede de oorzaak te zijn van de slechte conditie van de honingbij. Vorige maand besteedde Kennislink nog aandacht aan deze groep van bestrijdingsmiddelen vanwege dit Europese moratorium.
“In de VS wordt geen mais geteeld waarvan het zaad niet met neonicotinoïden is behandeld”, zegt Dennis van Engelsdorp, een van de sprekers en ervaringsdeskundige als bijenhouder en onderzoeker aan de afdeling entomologie van de Universiteit van Maryland in de VS. Overigens geldt dit niet voor de Nederlandse maisteelt.
Suikerwater met imidacloprid
Insectenspecialist Van der Steen en collega’s voerden in de periode 2011-2012 twee experimenten met bijenvolken uit. In seizoen 2011-2012 werd het effect onderzocht op 52 volken (verdeeld in vier groepen) aan de hand van twee variabelen: wel/geen pesticide en wel/geen voedseltekort. Dit laatste houdt in dat een bijenkast wordt voorzien van een ‘stuifmeelval’, waardoor de bijen ongeveer de helft van het in hun korfjes gepakte stuifmeel weer verliezen als zij de kast ingaan.
De onderzoekers concludeerden dat een halvering van de hoeveelheid stuifmeel die tot in het nest wordt getransporteerd leidt tot zwakkere volken met minder bijen en broed. Omdat op basis van de lage aantallen proefvolken (vier groepen van dertien volken) de uitkomsten niet erg hard zijn, is in 2012 het experiment herhaald met twee groepen van zestig bijenvolken. Daarbij is alleen nog naar het effect van wel of niet bijvoeren met imidacloprid gekeken.
Het bijvoeren met suikerwater met gif (een concentratie van 5 ppb imidacloprid) bleek (in het onderzoek van 2011) geen effect te hebben. Jeroen van de Sluijs van het Utrechtse Copernicus Institute of Sustainable Development, die zitting nam in de begeleidingscommissie van dit onderzoek, vindt dit een voorbarige conclusie. “Dertien bijenvolken per groep is te weinig om hierover harde conclusies te kunnen trekken als er sprake is van een grote natuurlijke variatie binnen de controlegroep.”
Natuurlijke variatie
“De kans om een werkelijk bestaand verschil van bepaalde grootte tussen de groepen te detecteren is te klein bij deze proefomvang en mate van natuurlijke variatie”, legt Van der Sluijs uit. “Het statistisch onderscheidingsvermogen van de test is daarvoor te klein. Om de afwezigheid van een effect van een bepaalde omvang aan te tonen moet óf de steekproefomvang sterk omhoog óf de variatie in de controlegroep sterk omlaag. Je kunt in dit geval daarom niet concluderen dat er géén effect is; je kunt slechts zeggen dat het effect met 95% zekerheid tussen de 0 en bijvoorbeeld 60% ligt.”
Gif in de kast
Nog een kritiekpunt van Van der Sluijs op de uitvoering van het experiment is dat het suikerwater met gif in de bijenkast stond en niet ver daarbuiten, zoals ook in de natuur het geval is. “De transportafstand van de jampot imidacloprid-suikerwater naar de raat is hier duizenden keren korter dan de omstandigheid waarin de bij met imidacloprid-nectar enkele kilometers moet terugvliegen naar de bijenkast.” Het effect van imidacloprid op het oriëntatievermogen van de bijen – ze zouden hierdoor de weg naar huis kwijtraken – is hierdoor naar zijn verwachting in het experiment veel kleiner dan in het vrije veld.
Maar volgens Van der Steen garandeerde de plaatsing van het giftige suikerwater in de kast juist een maximale blootstelling via het voedsel aan het bijenvolk. Van der Steen: “Wanneer het voedsel op afstand aangeboden zou worden is niet te bepalen hoeveel een volk binnenkrijgt”. Ook wordt volgens hem het oriëntatievermogen wel degelijk beïnvloed, want de bijen die uitvliegen om stuifmeel te halen, gaan weg met suiker als brandstof en hebben dus hetzelfde probleem als bijen die in het veld gif binnenkrijgen.
Maar volgens Van der Sluijs gebruiken bijen honing en niet met gif vermengd suikerwater als brandstof om naar bloemen te vliegen en kun je berekenen dat de bijen het opgenomen gif al in de raat hebben achtergelaten. “In toxiciteittests, waar een te testen gif met suikerwater wordt toegediend aan individuele bijen, worden die bijen eerst een beetje uitgehongerd omdat de suiker anders in de transportmaag in plaats van de eetmaag terechtkomt en er dus veel minder blootstelling is.” Het laatste woord is ook hier dus niet over gezegd.
Elektromagnetische straling
De teruggang in het aantal bijenvolken was ook onderwerp van onderzoek in het door Tjeerd Blacquière gepresenteerde onderzoek naar de invloed van elektromagnetische straling (EMV), dat in opdracht van de Wageningse Wetenschapswinkel is uitgevoerd. Twintig bijenvolken werden nabij een zendmast geplaatst waarvan de helft in een stralingsvrije Faraday-kooi van dubbel metaalgaas en de andere helft in een zelfde kooi met dubbel plastic gaas. Het is bekend dat honingbijen gevoelig zijn voor velden van hoogspanningslijnen en voor het aardmagnetisch veld. De straling afkomstig van zendmasten voor mobiel telefoon- en internetverkeer, dat de laatste jaren een flinke vlucht heeft genomen, waren in relatie tot bijengezondheid nog niet goed onderzocht.
Stralingsschaduw
Het Nationaal Platform Stralingsrisico’s (NPS), de aanvrager van het onderzoek, is niet tevreden met de onderzoeksmethode. De organisatie bekritiseert onder meer de onderzoeksopstelling, waarbij de kasten achter elkaar zijn geplaatst, zodat ze in elkaars stralingsschaduw staan. Ook vinden ze dat de controlegroep niet deugt omdat deze altijd al aan EMV is blootgesteld. Maar volgens Blacquière had de NPS deze kritiek eerder moeten geven, namelijk toen ze hier in de begeleidingscommissie alle mogelijkheid toe hadden.
Ook in dit onderzoek zijn te weinig bijenvolken getest, vindt Van der Sluijs. “Twee maal tien bijenvolken maakten deel uit van het experiment. De conclusie dat er geen effect is op de ontwikkeling van de bijenvolken en het aantal verloren koninginnen, kun je op grond hiervan statistisch niet hard maken. Je hoort dan bij je conclusies te vermelden welke effectgrootte nog met significantie kan worden aangetoond.”