Van 2 tot 9 augustus is het WK Zwemmen 2015. Tussen eeuwige roem en lege handen liggen slechts tienden van seconden. Bij het InnoSportLab De Tongelreep in Eindhoven analyseren ze de techniek van de Nederlandse zwemploeg tot in het kleinste detail. Want daar is winst te behalen. “Als je ziet dat ze daarna sneller gaan, dan geeft dat een enorme kick.”
In het Russische Kazan gaan van 2 tot 9 augustus alle remmen los tijdens het WK Zwemmen. Iedere zwemmer die zich hier meldt kan gewoon snoeihard zwemmen, dat staat buiten kijf. Maar als iedereen als een torpedo door het water scheert, wat kun je dan nog doen om je concurrenten voor te blijven? Nog meer trainen ligt voor de hand, maar er zijn ook andere mogelijkheden. Je denkt er waarschijnlijk niet meteen aan, maar je zou bijvoorbeeld de hoek tussen je bovenlichaam en je benen iets kunnen vergroten tijdens je keerpunt. Of je zou na de start je voeten iets langer in de stroomlijn van je lichaam kunnen houden. In al het zwemgeweld kunnen deze details een zwemmer tienden van seconden winst opleveren. Dat bewijzen de analyses en adviezen van het InnoSportLab De Tongelreep in Eindhoven.
Bezoekers aan het zwemcomplex De Tongelreep in Eindhoven weten meteen dat ze hier in het mekka van topzwemmend Nederland verkeren. De route gaat via een heuse Hall of Fame waar de Olympische medailles en wereldtitels je om de oren vliegen. Op grote banieren lachen kampioenen als Inge de Bruin, Maarten van der Weiden, Marleen Veldhuis en natuurlijk Eindhovens zwemboegbeeld Pieter van den Hoogenband je toe. Ook de huidige wereldtop is van de partij, met onder meer Ranomi Kromowidjojo en Femke Heemskerk.
Onderwatercamera
Via de tribunes bij het wedstrijdbad en het schoonspringbad komen we aan bij het speciale trainingsbad waar de Nederlandse topzwemmers regelmatig hun start en keerpunt tot in detail laten filmen en analyseren. Eerlijk is eerlijk, zo op het eerste gezicht ziet het er niet heel bijzonder uit. Het 50 meter lange zwembad heeft slechts vier banen, maar verder lijkt het een normaal wedstrijdbad.
Het bijzondere zie je niet direct, vertelt bewegingswetenschapper Sander Schreven, die in het Eindhovense ‘zwemlab’ zijn promotieonderzoek uitvoert. “Op vijf, tien en vijftien meter van de korte zijden zit aan beide kanten in de wand van het bad een camera onder water. Plus een aan de korte kant onder de startblokken maakt in totaal dertien onderwatercamera’s.”
Boven water zijn er nog eens vier vaste camera’s in de muur gemonteerd bij de startblokken, twee aan elke kant. Dat het vaste camera’s zijn is essentieel, aldus Schreven. “Daardoor krijgen we de absolute coördinaten van een zwemmer op het startblok. Alleen dan kun je meerdere metingen van verschillende starts direct met elkaar vergelijken. Als je met een losse camera op een statief werkt krijg je altijd een onzekerheid in je meting.”
Alles meten
Alle camera’s zijn high-speed camera’s die vijftig beelden per seconde schieten. Dat is nodig om de beweging van een zwemmer tot in detail te kunnen bekijken en analyseren. Een startpuntmeting begint al op het blok. Schreven: “We meten van alles. Bijvoorbeeld onder welke hoek de zwemmer op het blok staat, wanneer de zwemmer, na het startsignaal, in beweging komt, wanneer de tweede voet het blok verlaat, de hoek waarmee de zwemmer te water gaat en wanneer de beenslag onder water begint. Onder water meten we de tijd bij vijf, tien en vijftien meter.” Bij het vijftienmeterpunt moet de zwemmer volgens de regels boven water komen en stopt de meting van het startpunt.
Schreven laat zien hoe ze deze opnamen analyseren. Handmatig klikken ze door alle beelden om te bepalen op welk tijdstip iets gebeurt, zoals de start van de beweging of een van de andere zaken die hij net heeft opgesomd. Daarna volgen allerlei berekeningen, bijvoorbeeld om de afzetsnelheid te bepalen. “Wat ook bijzonder is aan ons systeem is dat alle camera’s tegelijk beginnen met opnemen. Ook als de zwemmer nog niet in het bereik is loopt de opname al. Hierdoor kunnen we de beelden van de verschillende camera’s direct vergelijken en koppelen. Het is eigenlijk één doorlopende opname, waarbij de tijdmetingen in het beeld ook meteen de werkelijke tijdpunten zijn.”
Ideale stroomlijn
Maar hoe helpen ze de zwemmers en trainers hiermee? Schreven laat een andere analyse zien. Nu verschijnen in beeld twee gele lijnen, die de voortgang en de lichaamshouding tijdens de snelste race van de zwemmer in kwestie weergeven. “Om de kwaliteit van een start te beoordelen vergelijken we die met de start uit de snelste race. De verticale lijn geeft aan waar de zwemmer was op vijf, tien en vijftien meter. Dan zie je meteen waar je had moeten zijn. Door steeds weer te vergelijken met de snelste race proberen we uit te vinden waar tijdwinst mogelijk is. Je ziet nu direct het effect van bijvoorbeeld te snel afbuigen onder water, waardoor je voeten uit de ideale stroomlijn vallen. Dat remt echt af. Je verliest zo een tiende van een seconde of meer.”
Gemiddeld krijgen de zwemmers uit de nationale ploeg eens per maand een gedetailleerde meting waarbij ze drie tot zes keer een start uitvoeren. Deze metingen leveren de coaches nuttige informatie voor het opstellen van de trainingsschema’s; ze zien aan welke punten extra moet worden gewerkt. Voor de zwemmers is al dat oefenen nog om een andere reden belangrijk, zegt data-analist Chris Hendrix. “Het helpt de zwemmer om het gevoel te krijgen wat de optimale houding op het blok en onder water is. We vragen de zwemmers altijd welke start volgens hen de snelste was en dan zitten ze er nog wel eens naast. Ze moeten leren voelen wat de optimale houding is en dat zo vaak doen dat het tijdens de wedstrijd vanzelf gaat. Het gevoel leren koppelen aan de prestatie, dat is waar het om draait.”
Tegennatuurlijk
Soms kost het wat moeite om dat gevoel te vinden. Zeker als zwemmers oude gewoonten moeten afleren, weet Hendrix. Hij laat enkele keerpuntanalyses zien die in opzet vergelijkbaar zijn met de manier waarop ze de starts tot in detail ontleden. Ook hier geeft een gele lijn de snelste race weer.
“Een van de dingen waar we naar kijken is de hoek tussen bovenlichaam en benen bij het ingaan van de draai. De meeste zwemmers hebben vroeger geleerd dat ze zich zo klein mogelijk moeten maken, omdat je dan het snelst draait. Maar als je goed kijkt zie je dat je in die positie tijd verliest. Je bovenlichaam ligt in feite te wachten totdat je voeten bij de muur zijn aangekomen voor de afzet. Onze analyses laten zien dat je beter een iets grotere draai kunt maken en je voeten meteen moet plaatsen voor de afzet, heel kort en explosief. Niet eerst omgedraaid liggen, dan inveren en dan pas afzetten. Voor veel zwemmers voelt deze manier van keren eerst tegennatuurlijk, maar als ze het eenmaal onder de knie hebben gaan ze onmiskenbaar sneller.”
Dat een grotere draai tijdswinst oplevert is vrij algemeen, maar toch is het niet zo dat voor iedere zwemmer dezelfde regels gelden. Hendrix: “Iedere zwemmer heeft eigen natuurlijke kenmerken in lichaam en stijl en het gaat erom dat je de zwakke punten minder zwak maakt en de sterke punten optimaliseert. Ze staan bijvoorbeeld anders op het blok en dat is prima, zolang het maar de optimale positie voor die zwemmer is.” Hoe is het om te werken met zwemmers die tot de absolute wereldtop behoren? Wat kun je een Ranomi Kromowidjojo nog leren? “Wij leren ze niets hoor”, zegt Hendrix bescheiden. “Maar het is wel ontzettend leuk om met topzwemmers te werken. Zij zijn al zo ontzettend goed en als je dan kunt helpen om ze nog iets harder te laten gaan, dat is fantastisch. Als onze zwemmers dan winnen, dan geeft dat echt een kick.”