Ingrid vraagt zich af of het insectenbestrijdingsmiddel dat gebruikt werd om haar bedwantsenplaag te bestrijden, schadelijk kan zijn voor de gezondheid van haar 8-jarige zoon.
Van de vlooienband van de kat tot de mierenlokdoos en van hygiënische doekjes tot kleding voor boswachters, in veel van deze producten zitten bestrijdingsmiddelen. Zoals de naam al aangeeft, zijn ze ontworpen om ongewenste planten, insecten of andere organismen te bestrijden. Bij Ingrid in huis is het middel deltamethrin toegepast, een veelgebruikt insecticide. Buitenshuis breekt deze stof snel af door zonlicht, zuurstof en vocht. De kans dat je het ‘zomaar’ inademt of binnenkrijgt, is dus klein. Binnenshuis is dat anders: daar kan een bestrijdingsmiddel zich ophopen in huisstof. Kleine hoeveelheden kunnen zo via ademhaling of huidcontact in je lichaam terechtkomen. Ook als het spul op gestoffeerde meubels terechtkomt, komt het bestrijdingsmiddel door slijtage uiteindelijk in huisstof terecht.
De hoeveelheid maakt uit
Of dat gevaarlijk is, hangt af van hoeveel er gespoten is. “De dosis maakt het gif”, zegt emeritus hoogleraar toxicologie Martin van den Berg (Universiteit Utrecht). Dat betekent dat sommige stoffen al giftig zijn als je er een klein beetje van binnenkrijgt, terwijl dat bij andere pas in grote hoeveelheden het geval is. Dat principe geldt ook voor bestrijdingsmiddelen. Neem het beruchte bestrijdingsmiddel DDT, tot de jaren ’70 veelgebruikt om insecten te bestrijden. Het goedje is niet eens supergiftig, maar doordat het nagenoeg niet afbreekt in het milieu en in je lichaam, kan het zich wel opstapelen. Om die reden is het in Europa allang verboden. Veel ontwikkelingslanden gebruiken het nog wel in de strijd tegen de malariamug. Moderne insecticiden, zoals bij Ingrid in huis gebruikt, zijn volgens de toxicoloog een stuk minder schadelijk voor de mens.
Om volwassenen maakt Van den Berg zich doorgaans weinig zorgen. Voor kleine kinderen en zwangere vrouwen is hij wat voorzichtiger. Het zenuwstelsel van ongeboren en jonge kinderen is namelijk nog volop in ontwikkeling, en daardoor extra kwetsbaar. Onderzoek bij proefdieren en in landbouwgebieden met intensief gebruik van insecticiden suggereert dat ook moderne middelen effecten kunnen hebben op het zenuwstelsel. Maar dat onderzoek gaat vooral over langdurige of hoge blootstelling. Dat is moeilijk te vergelijken met een eenmalige toepassing binnenshuis. Toch blijft voorzichtigheid geboden, vindt Van den Berg.
Huisstof
Vanwege die onzekerheden ziet hij het liefst geen baby’s rondkruipen in pas behandelde ruimtes. Want kleine kinderen komen in aanraking met huisstof met resten van het insecticide: ze ademen stof in en steken hun vieze handen in hun mond. Dat betekent trouwens niet dat ze meteen vreselijk ziek zouden worden als ze toch vrij veel stof met het middel binnenkrijgen. Het betekent vooral dat de kans daarop wat groter wordt.
Paul Scheepers, universitair hoofddocent risicobeoordeling en moleculaire epidemiologie bij de Radboud Universiteit maakt een vergelijking met de risico’s van alcohol drinken of roken tijdens de zwangerschap. “De kans op een kindje met een aangeboren afwijking is dan groter, maar het betekent niet automatisch dat al die moeders dan zo’n kindje zullen krijgen.”
Van den Berg en Scheepers geloven dan ook niet dat een jongen van acht over tien jaar opeens Parkinson of ADHD of andere ernstige klachten zal blijken te hebben als gevolg van deze sprayactie.
Voorzorg
Beide deskundigen adviseren het gebruik van bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk te vermijden. Tegelijkertijd kom je er soms niet onderuit. Bedwantsen zijn lastig op andere manieren te bestrijden. Van de jeuk, slapeloosheid en sociaal stigma kun je namelijk ook flink ziek worden. Laat je de irritante beestjes bestrijden met insecticiden, kies dan een bedrijf dat alle richtlijnen en adviezen volgt. En lucht het huis na afloop goed, adviseren beide deskundigen.
Kun je laten onderzoeken of iemand te veel bestrijdingsmiddel heeft binnengekregen, vraagt Ingrid zich af. In theorie kan dat. Onderzoekers meten soms concentraties van deze stoffen in urine of haarmonsters bij grote groepen mensen om blootstelling in kaart te brengen. Maar volgens Van den Berg en Scheepers heeft het in dit geval weinig zin om een pluk haar te laten testen.
“Je hebt er praktisch weinig aan: je bent al blootgesteld geweest en je kunt niets doen om het weer uit je lijf te krijgen.” De stof die bij Ingrid in huis gebruikt is, breekt bovendien snel af in je lichaam: je plast hem uit. Daar komt nog bij dat het onduidelijk is of deltamethrin ook in hoofdhaar terechtkomt. Hoofdhaar is daarmee waarschijnlijk niet de beste maat om te bepalen hoeveel er in je lichaam zit.
Wat kan Ingrid nog wel doen? “Stofzuigen en goed schoonmaken met water en zeep, zodat je goed huisstof kunt verwijderen, net zoals je bij iemand met astma zou doen”, zegt Scheepers.