Naar de content

Invloed mediacode bij zelfdoding onbewezen

Een bankje, waar met stift veel tekst op is gekalkt.
Een bankje, waar met stift veel tekst op is gekalkt.
Etsy Ketsy/Flickr.com via CC BY-SA 2.0

Nederlandse media hanteren bij berichtgeving over suïcide speciale richtlijnen om imitatiezelfmoorden tegen te gaan. NEMO Kennislink dook erin en ontdekte dat deze richtlijnen onvoldoende zijn onderzocht.

9 december 2019

Toen bekend werd dat voormalig minister Ella Vogelaar op 7 oktober 2019 zelfmoord had gepleegd, berichtten bijna alle Nederlandse media daarover. Wie die nieuwsberichten doorsnuffelt, valt al snel wat op. Dat het hier om zelfmoorden ging, viel niet direct af te leiden uit de koppen. Die stelden doorgaans slechts dat de persoon in kwestie ‘overleden’ was. Dat het om suïcide ging werd pas later benoemd. Ook werden er geen grote foto’s van haar getoond en bleef de methode van suïcide grotendeels onbenoemd.

Was een kop als deze in 2010 nog heel gewoon, tegenwoordig is het een zeldzaamheid.

Marloes van Amerom voor NEMO/Kennislink

Daarnaast eindigde het overgrote deel van de nieuwsberichten met een oproep om toch vooral zelfmoordpreventiehulplijn 113 (0900-0113) te bellen, mocht de lezer of kijker zelf worstelen met suïcidegedachten naar aanleiding van het nieuwsbericht.

Deze overeenkomsten zijn niet toevallig. Na een intensieve campagne van zelfmoordpreventiehulplijn 113 hebben Nederlandse media de afgelopen jaren massaal richtlijnen omarmd die een zogenaamd ‘copycateffect’ bij zelfmoord moeten voorkomen. Ook oproepen van de Ivonne van de Ven Stichting en het Trimbosinstituut – organisaties die zich tevens met suïcidebestrijding bezighouden – droegen daartoe bij.

Glamoureuze foto’s

Dat is ook niet zo gek. Veelvuldige mediaberichtgeving over een bepaalde suïcide kan tot imitatiezelfmoorden leidden. Zo leidde in de Verenigde Staten de zelfmoord van Marilyn Monroe in 1962 tot zo’n tweehonderd meer zelfmoorden dan verwacht (1640). Maar ook zelfdodingen van gewone mensen kennen soms een dergelijk copycateffect, wanneer media zich er massaal op storten.

Volgens psychologen en psychiaters die zich specialiseren in imitatiezelfmoorden, kunnen journalisten dit verschijnsel helpen voorkomen. Decennialang onderzoek naar het copycateffect suggereert dat naast kwantiteit, ook de kwaliteit van mediaberichtgeving een rol speelt in het creëren van een dergelijk effect. Zo hangen ze doorgaans samen met sensationele en gedetailleerde mediaberichtgeving over de suïcide in kwestie. In de jaren tachtig poneerden psychologen en psychiaters dat wanneer journalisten dergelijke triggers weglaten, ze navolging tegengaan.

Zo dient nieuws over een zelfmoord zo ingetogen mogelijk gebracht te worden. Schreeuwerige headlines met het woord ‘zelfmoord’ zijn uit den boze. Net als het vertonen van grote, glamoureuze foto’s van het slachtoffer.

Bovendien moeten journalisten niet in detail treden. Met name het noemen van de methode is risicovol. “Dat kan een handvat worden voor iemand die al heel erg met het leven worstelt en soms aan zelfmoord denkt, maar nog niet echt voor ogen heeft hoe dat dan moet gebeuren”, vertelt psychiater Ad Kerkhof die zich in suïcidepreventie specialiseert aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.

Verwijs naar een hulplijn

Taalgebruik is ook belangrijk. Media dienen een zelfmoord niet te framen als een mogelijke oplossing of te romantiseren als een heroïsche daad, vertelt onderzoeker Lonneke van Leeuwen van het Trimbosinstituut. “Denk aan zinnetjes als: ‘nu heeft hij rust’ of ‘hij kon niet anders’. Ook het voorlezen uit afscheidsbrieven is ongewenst.”

Daarbij moeten journalisten zelfdoding niet herleiden tot één oorzaak. “Zoals pesten of vergane roem. Dat botst ook met de werkelijkheid; bij suïcides spelen ook vaak psychische problemen een rol.” Bovendien helpt het als media nabestaanden aan het woord laten die de zelfmoord als een ondoordachte of verkeerde beslissing typeren.

In de loop van dit millennium kwam er nog een aanbeveling bij. Laat lezers of kijkers die worstelen met zelfmoordgedachten niet aan hun lot over, maar reik ze een helpende hand. Bijvoorbeeld door ze een uitweg te laten zien. “Verwijs naar een hulplijn”, aldus van Leeuwen. “Of plaats mini-interviews met zelfmoordexperts of overlevenden bij een nieuwsartikel over suïcide.” Zo creëren journalisten een zogenaamd Papageno-effect, is de gedachte. Dit is vernoemd naar de held in Mozarts opera De Toverfluit die op het punt stond zelfmoord te plegen, maar daar door vrienden van af werd gehouden.

Het Papageno-effect is vernoemd naar een personage uit Mozarts opera De Toverfluit.

Secretaría de Cultura Ciudad de México/Flickr.com via CC BY-SA 2.0

Al met al duidelijke aanbevelingen, die dus bovendien niet ergens in een academische la zijn blijven liggen. Alleen, werken de richtlijnen ook echt?

Dat is niet zo gemakkelijk vast te stellen. Er is amper onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de richtlijnen. Wat de gevolgen zijn als journalisten zich in een bepaald land aan alle vijf de richtlijnen gaan houden is bijvoorbeeld nog nooit onderzocht. Ook de impact van een andere framing is nooit (apart) geanalyseerd, waardoor daar eigenlijk niets over valt te zeggen.

Verspreiding

Geholpen door de formele acceptatie ervan door de Wereldgezondheidsorganisatie (in 1999 en, in het geval van de laatste richtlijn, in 2017), worden de journalistieke richtlijnen ter voorkoming van zelfmoord inmiddels over de hele aardbol verspreid. Dit gebeurt zowel door NGOs als door (semi)overheidsorganisaties. Zo verspreiden de Samitarians in Groot-Brittannië en de Suicide Prevention India Foundation ze, maar ook het Amerikaanse Center for Disease Control, een overheidsinstelling die onderzoek doet naar de volksgezondheid.

Tegelijkertijd is het ook weer niet zo dat er helemaal geen onderzoek valt uit te pluizen. Zo werd in Oostenrijk en Zwitserland, in respectievelijk de jaren tachtig en negentig, geanalyseerd wat er gebeurt als journalisten soberder gaan berichten over zelfdoding.

Daling zelfmoorden

De Oostenrijkse pers begon in juni 1988 te schrijven over de zelfmoorden in de recent gebouwde Weense metro volgens de richtlijnen. Dat deden ze op verzoek van de Oostenrijkse overheid en zelfmoordexperts, die vermoedden dat de uitgebreide media-aandacht voor deze suïcides nieuwe aanwakkerden.

De aangepaste berichtgeving leek flink te werken. Psycholoog Elmar Etzersdorfer becijferde dat het aantal zelfdodingen in de metrostations in het laatste half jaar van 1988 tachtig procent lager lag dan in de zes maanden daarvóór. Vanwege die sterke daling, gelden Etzersdorfers onderzoeksresultaten als hét bewijs dat de richtlijnen zin hebben.

Ook de onderzoeksbevindingen van de Zwitserse psychiater Konrad Michel van de Universiteit van Bern, suggereren dat de richtlijnen werken. Na een intensieve overheidscampagne, die in 1992 tot stand kwam, waren in 1994 de richtlijnen volgens Michel flink opgepikt door de Zwitserse pers. De gemiddelde lengte van artikelen over suïcides was bijvoorbeeld van zestig naar twintig regels gedaald.

Hoewel 1994 een relatieve piek kende in de berichtgeving over suïcides – die gestaag gegroeid was in Zwitserland en in dat jaar drie keer zo groot was als in 1991 – daalde het aantal zelfdodingen licht. In 1991 pleegden in Zwitserland 21 mensen op 100.000 bewoners zelfmoord, tegen 20 op de 100.000 in 1994. “Dit suggereert dat de richtlijnen werken”, schrijft Michel in het wetenschappelijke tijdschrift Crisis in 2000.

Toch zeggen deze bevindingen niet zoveel. Methodologisch gezien rammelen beide onderzoeken namelijk nogal. Zo bericht Etzersdorfer in het wetenschappelijke tijdschrift Archives in Suicide Research dat, nadat ze op het belang van de richtlijnen waren gewezen, sommige journalisten de suïcides in de Weense metro helemaal niet meer rapporteerden.

Hij vertelt er echter niet bij hoeveel journalisten dat betrof en hoe groot hun bereik ongeveer was. Hierdoor blijft het giswerk of de aangepaste berichtgeving nou de daling veroorzaakte, of de gedeeltelijke mediastilte. Bovendien daalde het aantal suïcides in absolute aantallen niet zoveel: er waren er vijf minder.

Zelfmoord in krantenkoppen

Ook in de Zwitserse casus is het twijfelachtig of de (lichte) daling voortkomt uit het toenemende gebruik van de richtlijnen. Michel onderzocht veel minder een ‘voor’- en ‘na’-scenario dan het op het eerste gezicht lijkt.

Hoewel de Zwitserse pers de richtlijnen in 1994 vaker gebruikte dan in 1991, waren ze ook weer niet enorm ingeburgerd. Zo bevatte eind 1994 nog altijd een kwart van alle krantenkoppen het woord zelfmoord. Een groot deel daarvan stond in tabloid Blick: de meest gelezen krant die ook nog eens het vaakst over zelfdoding berichtte.

Het kan natuurlijk zo zijn dat zelfs de relatief geringe acceptatie van de richtlijnen al gevolgen had. Maar het is ook mogelijk dat het afgenomen aantal zelfdodingen in 1994 helemaal niet zozeer afhing van de richtlijnen.

Een bankje, waar met stift veel tekst op is gekalkt.

Bankje in een park naast Cobains huis in Seattle. Omdat de zanger zichzelf het leven benam in Seattle, vreesden zelfmoordexperts juist daar voor een flink copycateffect. Wellicht juist door deze zorgen, verwezen media in Seattle veelvuldig naar de telefonische hulplijn van de Seattle Crisis Clinic, die vervolgens overspoeld werd met telefoontjes.

Etsy Ketsy/Flickr.com via CC BY-SA 2.0

Al met al bevatten de onderzoeksresultaten van Etzersdorfer en Michel eerder wat aanwijzingen dat de richtlijnen kunnen werken, dan dat ze er hard bewijs voor leveren. Ook zeggen bovenstaande onderzoeken niets over de juistheid van het idee dat media imitatiezelfmoorden voorkomen als ze verwijzen naar zelfmoordpreventiehulplijnen.

Het resultaat van die aanbeveling is echter belangrijk om te achterhalen, meent filosoof Sjoerd de Jong, die zich als ombudsman bij het NRC regelmatig bezighoudt met de richtlijnen. “Journalisten die de richtlijnen volgen, plaatsen sowieso dergelijke oproepjes. Maar ook journalisten die de richtlijnen verder niet toepassen, doen dat soms.”

Zelfmoordpreventiehulplijnen

Het creëren van een Papageno-effect lijkt zeker zinvol. Het duidelijkst blijkt dat uit het uitblijven van een copycateffect in Seattle en in Australië na de zelfdoding van zanger en tieneridool Kurt Cobain in 1994. Zijn suïcide leidde in diverse landen tot imitatiezelfmoorden. In Frankrijk alleen al zouden dat er zo’n 119 zijn geweest.

In Seattle leek er, op één imitatiezelfdoding na, geen copycateffect te zijn. Ook Australië bleef daar grotendeels van verstoken, op twee zelfdodingen na. Sterker nog: op beide plekken daalde het suïcidecijfer zelfs iets. Dat was opmerkelijk: de mediaberichtgeving was er – net als elders in de wereld – sensationeel en benoemde Cobains zelfmoordmethode. Er was echter iets dat beide plekken onderscheidde van de rest van de wereld: er waren zelfmoordpreventiehulplijnen beschikbaar waar media massaal naar verwezen.

Schrik en woede zelfmoordexperts

Ook in Groot-Brittannië smoorde de creatie van een Papageno-effect mogelijk een copycateffect in de kiem en wel in 2008. In januari begon de Britse pers massaal te berichten over jongeren in het stadje Bridgend (Wales) die zich verhingen.

Zowel qua omvang als qua mate van sensatie was de berichtgeving ongekend. Daar waren met name de Britse tabloids verantwoordelijk voor. Dit tot schrik en woede van Britse zelfmoordexperts, die stelden dat de steeds weer nieuwe zelfmoorden in het stadje een rechtstreeks uitvloeisel waren van al die media-aandacht.

Toch werd de golf aan zelfdodingen in Bridgend niet beïnvloed door de massale en sensationele media-aandacht ervoor, zo wees academisch onderzoek uit. De zelfmoorden stonden op zichzelf of hingen samen met lokale omstandigheden.

Suïcidecluster in Wales

Volgens socioloog Dimitrios Akrivos, was dat ook logisch. Zijn proefschrift over Britse media-uitingen ten aanzien van de zelfdodingen in Bridgend laat zien dat juist de tabloids flink hun best deden een Papageno-effect te creëren. Nagenoeg allemaal plaatsten ze veelvuldig oproepjes naar zelfmoordpreventiehulplijnen, waaronder die van de Samaritans en Papyrus, de grootsten van het land.

Daarnaast plaatsten ze bovendien regelmatig kaders bij de nieuwsartikelen waarin zelfmoordpreventie-organisaties uit de doeken deden hoe je als ouder suïcidaal gedrag bij je kinderen kunt herkennen of hoe je zelf het beste met zelfmoordgedachten kunt omgaan.

Akritos sluit zelfs niet uit dat de massale media-aandacht het suïcidecluster in Wales positief beïnvloedde. Hij wijst erop dat in 2009 en 2010 veel meer jongeren zich verhingen in Bridgeend dan in 2008 (net zoals er ook meer zelfdodingen waren in 2007).

Maar er is nóg iets dat suggereert dat het creëren van een Papageno-effect suïcides kan tegengaan. Als er ergens een copycateffect optreedt, ontbreken gewoonlijk beschermende maatregelen. Neem de nasleep van zelfdoding van acteur Robin Williams in de Verenigde Staten. Niet alleen verwezen Amerikaanse media maar heel beperkt naar de hulplijnen, mensen die de hulplijn belden op de dag na Williams’ overlijden werden vaak niet te woord gestaan. Bijna de helft van de telefoontjes bleef onbeantwoord, doordat de National Suicide Prevention Lifeline de (extra) toevloed aan telefoontjes niet aankon. Mede hierdoor, kende Williams’ overlijden een enorm copycateffect, menen zelfmoordexperts.

Goed nieuws

Van alle richtlijnen lijkt er nog het meeste bewijs te zijn voor het idee dat journalisten levens kunnen redden door een Papageno-effect te creëren, bijvoorbeeld door in nieuwsberichten over suïcide kadertjes met verwijzingen naar een zelfmoordpreventiehulplijn te plaatsen.

Veel tabloids hielden het niet bij een verwijzing naar een telefonische hulplijn, maar probeerden ook nog op andere manieren een Papageno-effect te creëren.

Marloes van Amerom voor NEMO/Kennislink

Dat is relatief goed nieuws, want juist die richtlijn is relatief gemakkelijk aan de man te brengen. Uit onderzoek blijkt dat journalisten niet altijd even happig zijn op de overige richtlijnen. Ze vinden bijvoorbeeld dat die botsen met de persvrijheid of leiden tot een gebrek aan informatie. Ook vrezen sommigen dat een meer besmuikte berichtgeving de stigmatisering van zelfdoding bevordert of leidt tot dalende oplages of kijkcijfers.

Het bewerkstelligen van een Papageno-effect kent dergelijke bezwaren niet of amper. Zelfmoordpreventie-experts kunnen daarom wellicht meer inzetten op het promoten van (alleen) deze richtlijn. Kunnen de richtlijnen om anders te rapporteren over suïcides daarmee de prullenbak in? Dat ook weer niet. Er is weliswaar geen hard bewijs dat ze werken, maar vooralsnog ook niet dat ze dat niét zouden doen.

Worstel jij of iemand waar je om geeft met zelfmoordgevoelens? Blijf daar dan vooral niet mee rondlopen. Bel of chat erover met de mensen van helplijn 113 (0900 – 0113) of Sensoor (0900 – 0767). Hulp zoeken helpt namelijk echt. Lokaal bellen kan ook.

Bronnen
  • Akrivos, D., Framing youth suicide in a multi-mediated world: the
    construction of the Bridgend problem in the British national press
    . Proefschrift.
    City University London (2015).
  • Jobes D.et al., “The Kurt Cobain suicide crisis: Perspectives from research, public health and the news media”. Suicide and Life-Threatening Behavior. 26 (3): 260–271. (1996)
ReactiesReageer