Ooit ga je dood. Dat is ingrijpend, maar er is niets bijzonders aan. Filosofen denken al eeuwen na over hoe de mens (de angst voor) de dood kan overwinnen. Ook in de kosmos is ‘sterven’ de gewoonste zaak van de wereld. Sterren stoppen met schijnen en maken plaats voor een nieuwe en ‘betere’ generatie sterren.
Kijk ‘s nachts omhoog en zie het heldere sterrenbeeld Grote Beer. Dit is het sterrenbeeld dat je opa en oma zagen toen ze klein waren, het sterrenbeeld dat al boven het Romeinse rijk hing en de constellatie die schitterde toen mensen tienduizenden jaren geleden prehistorische grottekeningen schilderden.
De kosmos wekt de suggestie onveranderlijk te zijn, maar niets is minder waar. De Grote Beer zouden wij over honderdduizend jaar al niet meer herkennen omdat de sterren verschuiven aan de hemel. Je kunt de Melkweg voorstellen als een deinende ‘zee’ van miljarden sterren die wordt gestuurd door de wetten van de zwaartekracht. Zouden we nog langer naar de hemel kunnen kijken dan zien we sterren verschijnen en verdwijnen, ze worden als het ware geboren en sterven weer. Zo’n ster-sterfgeval gaat soms gepaard met een spectaculaire knal of een wonderschone nevel. Recentelijk zette ruimtetelescoop James Webb zo’n zogenoemde planetaire nevel met ongekende scherpte op de foto.
Net als in de rest van de kosmos is de dood op aarde onvermijdelijk. Allemaal sterven we ooit en de mens moet leven met die gedachte. Dat is niet iets om over te treuren. Verschillende filosofen leerden ons de dood onder ogen te zien, en hoe hem niet te vrezen, maar juist te omarmen.
Kleurrijke sterfgevallen
De dood is bijna een kosmisch kunstwerk als je de laatste foto van planetaire nevel NGC 3132 ziet. We zien een ringvormige, uitdijende gaswolk rondom twee centrale sterren. Een van die sterren (die nauwelijks te zien is op deze opname) is een dode ster die geen brandstof meer heeft om te stralen. Het is deze gestorven en langzaam afkoelende ster die het kleurrijke decor om hem heen heeft opgetrokken.
Miljarden jaren lang branden sterren met een massa van een tot zo’n tien keer die van onze zon (onze eigen ster heeft een levensduur van tien miljard jaar). Ze zetten een grote voorraad waterstof om in helium, een proces dat kernfusie heet waarbij veel energie vrijkomt. Maar onvermijdelijk raakt de waterstof een keer op, wat het begin markeert van een onrustige laatste levensfase: het begin van het einde. De kern van de ster begint te krimpen en warmt op, hierdoor gaat deze juist sterker stralen. Deze straling ‘blaast’ een groot deel van de buitenste lagen van de ster de ruimte in. Van de centrale ster op de James Webb-foto komt nog steeds veel energierijke ultraviolette straling af die de uitdijende gaswolk doet oplichten.
Naast de planetaire nevels (een term van 18e-eeuwse astronomen, die onterecht dachten dat het planeten waren) zijn er ook sterren die niet als een nachtkaars uitgaan. Sterren van meer dan tien keer de massa van de zon verdwijnen na een relatief kort leven met een knal van jewelste. Als hun brandstof opraakt stort de kern onder invloed van de zwaartekracht zó snel in dat een groot deel van het materiaal in de ster in een oogwenk alsnóg kernfusie ondergaat. Daarbij komt zoveel energie vrij dat een ster maandenlang even fel schijnt als alle miljarden sterren in een sterrenstelsel bij elkaar. De ster overleeft zo’n zogenoemde supernova niet. Terwijl de kern verandert in een neutronenster of zwart gat worden de buitenste lagen van de ster de ruimte in geblazen.
Het begin van iets nieuws
In 1987 zagen astronomen in een klein buursterrenstelsel De Grote Magelhaense Wolk een supernova. Het was eeuwen geleden dat er zo dichtbij zo’n sterexplosie werd gezien. SN 1987A, zoals het restant van de explosie is gaan heten, biedt astronomen een uitgelezen kans om te zien hoe materiaal na de explosie de ruimte in beweegt en waar het van gemaakt is. Op foto’s is een opmerkelijke ring van oplichtend materiaal te zien. Dit naar buiten bewegende gas komt hier in aanraking met materiaal dat de ster al eerder uitstootte.
Met ruimtetelescoop James Webb hebben wetenschappers nu een uitstekend instrument in handen om planetaire nevels en supernova-restanten te onderzoeken. In de restanten van SN 1987A werd eerder veel relatief koud stof aangetroffen. Dat was enigszins verrassend, want bij een krachtige explosie verwacht je vooral materiaal in gasvorm. Blijkbaar klontert het materiaal vrij vlot samen tot minuscule stofkorrels. Waar die korrels precies van gemaakt zijn – bijvoorbeeld van koolstof, silicium en ijzer – gaat James Webb onderzoeken.
Overigens zijn supernova’s ook op een andere manier verantwoordelijk voor nieuwe sterren, planeten en mogelijk leven daarop. Ons zonnestelsel is ooit ontstaan uit een door een supernova’s ‘verrijkte’ gas- en stofwolk (de bodem onder onze voeten, het water in de oceanen, de sieraden die we dragen en onze lichamen zelf bevatten zware elementen uit de kern van lang geleden overleden sterren). Maar de interstellaire gaswolk was een gaswolk gebleven als er niet íets was geweest dat ervoor zorgde dat het door de zwaartekracht begon samen te trekken tot een ster met planeten eromheen. Het materiaal had als het ware een zetje nodig. Waarschijnlijk was het een nabije stervende ster die een schokgolf veroorzaakte en zo verantwoordelijk was voor het ontstaan van het zonnestelsel. Als een oogverblindend startschot van nieuw leven.
Er zijn nog genoeg openstaande vragen over de stervende sterren en de natuurkundige processen die daarbij spelen. Hoe ze zulke complexe structuren van gas en stof om zich heen vormen, hoe ze het universum verrijken met zwaardere chemische elementen, zoals koolstof, zuurstof, silicium en ijzer, die ze tijdens hun leven produceerden en die essentiële bestanddelen zijn voor planeten als de onze en het leven daarop. We danken ons leven letterlijk aan de dood van sterren.
Waarom de dood vrezen?
In de astronomie is de dood daarmee even onvermijdelijk als spectaculair. In de filosofie is de dood al even onvermijdelijk. Al in de Klassieke Oudheid doceert Socrates, de aartsvader van de Westerse filosofie, dat filosofie niet veel anders is dan leren hoe te sterven. Houden filosofen dan niet van het leven? Zeker wel – juist daarom moeten we de dood onder ogen zien. Wie de eindigheid waardeert, geniet immers meer van de schoonheid en de broosheid van het leven. Hij overwint zijn angst, en houdt op ‘slaaf te zijn’, aldus de Franse Renaissancefilosoof Michel de Montaigne. In de twintigste eeuw doet de Duitse filosoof Martin Heidegger er nog een schepje bovenop door te stellen dat wij allemaal ‘ten dode zijn’, waarmee hij zo veel bedoelt als dat de eindigheid altijd aanwezig is. Aan alles komt een einde: de kinderen gaan de deur uit, de mooie film houdt eens op – het zijn allemaal kleine voorbodes van het onvermijdelijke.
Maar er is een meer bijzondere reden om ons te bezinnen op de dood, die beter past bij het kosmische kunstwerk boven ons. We gaan daarvoor weer terug naar Socrates, en wel naar de laatste momenten voordat hij zijn laatste adem uitblies. Hij was inmiddels tijdens een schijnproces ter dood veroordeeld, zogenaamd wegens corrumperen van de Atheense jeugd. Hij dronk letterlijk de gifbeker, maar in plaats van angstig te worden voor het zwarte niets, vertelde hij zijn droevige aanhang de dood niet te vrezen. Iemand die streeft naar kennis, richt zich immers niet op de eindigheid, maar op de oneindige waarheid.
In die tijd was bijvoorbeeld Pythagoras een grote held, wiens mathematische stellingen onvergankelijk blijken. Zo kunnen we ook de kosmos zien als een eeuwig uurwerk, waar ongetwijfeld sterren komen en sterren gaan, maar waar we met het vernuft van de menselijke geest toch patronen in kunnen ontdekken. En zo is het met de moderne wetenschap nog steeds, van kwantumfysica tot de big bang – alles ontstaat en vergaat, maar we dringen toch steeds dieper door in de oneindige structuren van de werkelijkheid. Als we daartoe in staat zijn, waarom zouden we de dood dan nog vrezen?