Naar de content

Imitatiegedrag om sympathieker over te komen is nutteloos

Flickr.com, Tif Pic via CC BY-ND 2.0

De bewegingen van iemand met wie in gesprek bent nadoen, zou ervoor zorgen dat diegene je sympathieker vindt. Maar van deze _like me_-hypothese klopt helemaal niets, volgens onderzoek van sociaal psycholoog Tim Faber (Universiteit van Amsterdam). Bovendien stelt hij dat imiteren is aangeleerd.

23 januari 2017

Stel, je zit in een café tegenover een date. Jij zit aan je neus omdat er iets kriebelt. Dan raakt je date ineens ook zijn neus aan. Bingo! Als iemand jouw bewegingen imiteert, ziet de ander je wel zitten. Die theorie is bekend. Bij sollicitaties wordt het kopiëren van lichaamshouding ook als een goed teken opgevat.

De _like me_-hypothese, waarin het nadoen van elkaars bewegingen zou betekenen dat je elkaar begrijpt en aardig vindt, houdt echter volgens het onderzoek van sociaal psycholoog Tim Faber geen stand. “Bijna alle grote studies naar imiteren zijn zo matig dat ze geen bewijs geven voor deze hypothese. Veel studies kloppen niet, de resultaten zijn niet te reproduceren. Ik kan niet anders concluderen dan dat de theorie erachter zwak is”, aldus Faber die volgende week aan de Universiteit van Amsterdam promoveert.

Hype in de psychologie

Faber is in zijn onderzoek teruggegaan naar de basis van imiteren. Is het gedrag aangeboren of aangeleerd? En wanneer doen we het en waarom? Een bekende theorie van psycholoog Andrew Meltzoff (Universiteit van Washington) stammend uit de jaren tachtig is dat pasgeboren baby’s meteen al bewegingen van de ouders kunnen nadoen. Ze lachen immers terug naar hun ouders. Maar volgens recente, grote babystudies zit het net even anders. Het is namelijk niet het kind dat kopieert. Als een baby begint met lachen, bijvoorbeeld door het zien van het licht van een lamp, kopiëren papa en mama dat: zij lachen terug. “Ouders zijn geneigd hun kind te imiteren. Een pasgeboren baby heeft nog geen idee hoe dat moet.”

Het lijkt er dus op dat imiteren sterk aangeleerd wordt, door de ouders. “Een kind moet leren de koppeling te maken tussen het bewegen van de eigen spieren en het gedrag dat hij ziet bij een ander, zoals glimlachen. Associatief leren heet dat. In mijn proefschrift betoog ik dat het nadoen van elkaars bewegingen niet is aangeboren, maar een uitkomst is van associatief leren.”

Pasgeboren baby’s imiteren hun ouders niet, het is andersom!

Flickr.com, Daniel via CC BY-NC-ND 2.0

Op de automatische piloot

Faber denkt dat imiteren minder belangrijk is dan studies doen voorkomen. En dat we veel vaker gedrag vertonen waarin we de beweging van een ander aanvullen. Bijvoorbeeld door een kopje aan te pakken dat iemand aanreikt. Hij denkt dat beide soorten gedrag het resultaat zijn van associatief leren. “Zowel bij het kopiëren als het aanvullen van gedrag moet je de koppeling leren maken tussen wat je ziet en zelf doet”, legt Faber uit. Onderzoek wijst inmiddels ook uit dat spiegelneuronen – aanvankelijk zo genoemd omdat ze toegespitst zouden zijn op het kopiëren van andermans gedrag – bij aanvullend gedrag net zo actief zijn als bij imiteren.

Zijn eigen experimenten versterken dat idee. Faber liet volwassenen computertaken doen. Deelnemers moesten open en gesloten handbewegingen op het scherm nadoen, in spiegelbeeld of met hun tegenovergestelde hand. Bij de gesloten hand waren deelnemers sneller met een handbeweging in spiegelbeeld, wat wijst op imitatie. Bij het zien van de open hand reageerden de deelnemers sneller met hun tegenovergestelde hand, als het ware klaar om iemand de hand te schudden.

Het idee dat het zien van gedrag automatisch hetzelfde gedrag stimuleert, gaat niet op. “Zowel kopiëren als aanvullen van handelingen gebeurt automatisch”, zegt Faber.

Met z’n allen door rood fietsen is geen automatische imitatie van elkaar beweging, maar een sociaal fenomeen.

Flickr.com, Shirley de Jong via CC BY-NC 2.0

Stoppen voor een rood stoplicht

Faber vond matig bewijs voor de functionaliteit van imitatie. In sommige situaties is het zeker zinvol, bijvoorbeeld om vaardigheden zoals fietsen en tanden poetsen op te doen. Dat leer je door te kijken hoe anderen. Ook imiteren we om ons aan te passen aan de omgeving. Doen wat de meeste mensen doen, is meestal een veilige optie. Als iedereen stopt voor een rood stoplicht doe jij dat ook.

“Dit is observeren met een doel”, zegt Faber. “De nuttige, niet-automatische variant van imiteren.” Maar automatische bewegingen zoals neuzen aanraken en armen over elkaar heen slaan? Bewijs dat zulke handelingen nuttig zijn heeft hij niet kunnen vinden. Faber concludeert dat imiteren niet per se belangrijk is, maar we leren het omdat onze omgeving dit type gedrag stimuleert. Op basis van observaties beargumenteert de onderzoeker dat aanvullend gedrag in de meeste sociale situaties zinniger is. “Als iemand valt en op de grond ligt ga je er niet naast liggen. Je helpt iemand juist overeind.”

Tim Faber promoveert 25 januari 2017 aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift When imitation falls short: the case of complementary actions.

ReactiesReageer