Cyberpesten kun je het beste aanpakken door het bespreekbaar te maken. NEMO Kennislink keek mee bij een voorlichtingsles op een basisschool. “Bijna elke les barst er wel iemand in huilen uit.”
Een zonnige dinsdagochtend op de Barbaraschool, een basisschool in een rustig wijkje in Bunnik. We zijn te gast in groep 7, een klas van 27 leerlingen. Jongerenwerker Jeroen Koot, in lichtblauwe hoody met spijkerbroek en gympen, begint zijn les. Hij haalt een papiertje uit zijn broekzak en vraagt een aantal leerlingen om er binnen vijf seconden een handeling mee te doen. De leerlingen maken er scheurtjes in, krassen erop en verfrommelen het. Daarna vraagt Koot aan de kinderen om het papiertje weer net zo te maken als voorheen. Dat lukt natuurlijk niet. De boodschap is glashelder voor deze klas. “Het is verfrommeld en kapotgegaan. Dat kan ook met pesten gebeuren”, reageert de een. “Ik heb medelijden met het papiertje”, zegt de ander.
Koot werkt bij jongerenwerkorganisatie De Schoudermantel in de gemeente Bunnik. Naast ambulant werk op straat coacht hij jongeren en geeft hij voorlichtingslessen over bijvoorbeeld gezonde voeding, vuurwerk, social media en pesten. Cyberpesten is een groot probleem, weet hij. “Op het schoolplein moet je nog stoer zijn om iets in iemands gezicht te zeggen, of via via. Maar op het internet is die drempel helemaal weg. Daar kun je van alles zeggen en doen. Ik kan bijvoorbeeld een account onder jouw naam aanmaken en van alles roepen vanuit jouw naam. Ik vermoed dat cyberpesten een groter probleem is dan fysiek pesten.”
Niet in deze klas
Koot gaat een interactief gesprek aan met de klas. “Er komt altijd
veel los”, vertelt hij van tevoren. “Bijna in elke les barst er wel
iemand in huilen uit.” Deze dinsdag is dat niet anders. Een jongen is
gepest op de voetbalclub, omdat hij niet goed zou kunnen voetballen. Een
meisje werd gepest op de bso vanwege haar naam. “Ik voelde me als het
papiertje”, zegt ze. Opvallend in deze klas is dat de leerlingen het
gelijk opnemen voor de slachtoffers. Over de jongen: “Hij is juist heel
goed in voetbal en hoort bij de selectie.” En tegen het meisje:
“Misschien waren ze wel jaloers op jouw naam.” Opvallend is ook dat
de pestverhalen jaren geleden speelden en dat het pesten inmiddels is
opgehouden. Toch hebben de betrokken kinderen er overduidelijk nog steeds
last van.
Verder valt op dat de pestverhalen zich allemaal niet in deze klas afspeelden. Het speelde bij de voetbal of op de bso. Zijn deze kinderen dan allemaal echt zo lief voor elkaar? Speelt er momenteel helemaal niets? Of is het toch te ongemakkelijk om dat op dit moment te delen? Dat je nu wordt gepest door een van de aanwezigen? Of dat jij nu zelf een pester bent? In elke klas zitten wel één of twee kinderen die een paar keer per week gepest worden, vertelt Koot, en op de basisschool gebeurt het twee keer zoveel als op de middelbare school. Meester Ton van groep 7 is altijd erg verrast als blijkt dat er wordt gepest. “Ik denk altijd: dat gebeurt in onze klas niet. Gelukkig komen kinderen vaak wel bij ons om het te melden. Soms hebben we het er dan over in een klassengesprek.”
Vijf tegen een
Na de pauze volgt groep 8, een klas van maar vijftien leerlingen. Koot vertelt dat hij vroeger een pester was. Hij wilde graag zo’n duur honkbalpetje hebben, maar dat mocht niet van zijn ouders. Dus ging hij petjes bij zijn klasgenootjes van het hoofd slaan, of zeggen dat het stomme petjes waren. Een fictief voorbeeld, vertelt Koot mij van tevoren, bedoeld om de drempel voor de kinderen te verlagen om zelf ook te vertellen of ze pester zijn of zijn geweest. Het werkt. “We gingen een keer met zijn vijven tegen een jongen”, vertelt iemand. “Maar dat was niet pesten, want hij was niet aardig tegen ons. Bij het spelen werd hij altijd heel snel boos en dan ging hij tegen ons schelden.” Koot vraagt: “Hoe zou jij je voelen als jij die jongen was?” “Heel irritant, ik zou het niet fijn vinden.” Meester Luuk van groep 8 kent de situatie en neemt het op voor de jongen. “Probeer je ook in hem te verplaatsen. Hij kon niet anders dan zo reageren. Hij deed het vanuit onvermogen. Bovendien daagden jullie hem ook wel eens uit.”
De meeste verhalen die naar voren komen in deze klassen gaan over fysiek pesten, maar cyberpesten begint hier ook een rol te spelen. In groep 7 heeft twee derde van de kinderen een telefoon, in groep 8 heeft iedereen er een. De minder leuke kanten van zo’n mobiel werden duidelijk toen een onbenullige opmerking over een zak chips in de Whatsapp-groepsapp volledig uit de hand liep. Een meisje stuurde een foto van een nogal exclusieve zak chips. “Zo fucking duur”, reageerde iemand. “Niet schelden!”, riep iemand anders. Daarna ontstond een ellenlange ruzie over en weer, waarbij ook kinderen persoonlijk worden uitgescholden. “Fucking schildpad”, schrijft iemand. Pas toen een ouder aan de groep werd toegevoegd, hield de ruzie op.
Haatberichtjes
Ook in groep 8 is een meisje dapper genoeg om te vertellen dat ze werd gepest, enkele jaren geleden, op de manege. “Ze vonden dat ik lelijke kleren aan had en dat ik kinderachtige spelletjes deed.” Wederom is er vanuit haar klasgenootjes veel steun en begrip. “Het gebeurde door een jongen die zelf een beetje vreemd was en die zelf ook was gepest”, zegt iemand. “Op een gegeven moment ging iedereen tegen haar tekeer. Ik wist niet wat ik eraan moest doen”, vertelt een ander. Het pesten ging óók online door, in de appgroep van de manege. De pesters zaten op de middelbare school en konden daardoor de hele dag haatberichtjes sturen (op deze basisschool mogen mobieltjes niet mee de klas in; tot voor kort mocht dat op de meeste middelbare scholen wel). “Toen een vriendin dat zag aankomen, heeft ze mij gelukkig uit de appgroep verwijderd.”
Het pesten heeft wel diepe sporen bij haar achtergelaten, zoals bij het verfrommelde papiertje. “Je gaat toch geloven wat de pesters zeggen. Ze zeiden dat ik dom was, dat begon ik te geloven.” Het meisje heeft hulp gekregen en heeft geleerd hoe ze om moet gaan met zulke situaties. Meester Luuk vertelt: “Ze laat zich nu niet meer op de kast jagen en ze heeft een tekening gemaakt die haar eraan herinnert hoe ze moet reageren.”
Na de les van Koot weten de leerlingen goed hoe ze moeten omgaan met pesten. “Gewoon niet reageren op een vervelende opmerking. Of iemand er later, in het echt, op aanspreken.” Naar iemand toe gaan en voor jezelf opkomen komen ook voorbij. Koot spreekt de gepeste leerlingen nog even persoonlijk aan en zegt dat ze altijd bij hem terecht kunnen als ze daar behoefte aan hebben. Koot: “Het is wel eens gebeurd dat er tijdens een les bleek dat een leerling een onveilige thuissituatie had. Hij heeft daarna coaching van ons gekregen.” In groep 8 zijn ze ervan overtuigd dat cyberpesten erger is dan fysiek pesten. “Je ziet diegene niet; daardoor ben je kwetsbaarder.”