Van bètajongetje op de boerderij naar internationale topper op het gebied van motortjes op nanoschaal. Dat is het verhaal van de Groningse onderzoeker Ben Feringa. Je mag hem midden in de nacht wakker maken voor een interessant molecuul maar hij droomt ook van een eigen kruidentuin.
“Voordat we beginnen met het interview wil ik je eerst wat laten zien”, zegt Ben Feringa, hoogleraar organische chemie aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Dit ga je mooi vinden.” We lopen van zijn kamer in het Stratingh Instituut voor Scheikunde naar een kamer verderop in de gang. Daar staat het in een vitrine: een replica van het allereerste elektrisch aangedreven wagentje ooit. Gemaakt in 1835 door de Groningse scheikundige Sybrandus Stratingh naar wie het onderzoeksinstituut waar Feringa werkt vernoemd is.
De wortels van de moderne elektrische auto liggen in Groningen. En op het gebied van elektrische auto’s ligt daar nog een primeur, één die Feringa op zijn naam kan schrijven. Zijn onderzoeksgroep presenteerde in 2011 een nano-auto: een minuscuul moleculair autootje met vierwielaandrijving van enkele nanometers (10-9 meter, dus 0,000 000 001 m) groot dat beweegt op elektriciteit. Ook het eerste autootje in zijn soort.
Feringa bouwt dus motortjes op nanoschaal. Hij onderzoekt onder andere hoe je zulke motortjes kunt inbouwen in cellen. “Moet je voorstellen als wij in staat zijn die motortjes in te bouwen in biologische systemen, dan kunnen we ze misschien ook gebruiken om het hartritme te controleren”, vertelt Feringa enthousiast. “Een nano-pacemaker is één van de verre doelen. Dat zou toch geweldig zijn!”
De inspiratie voor zijn nano-motortjes haalt hij uit de natuur, met name het menselijk lichaam. In ons lijf zijn namelijk miljoenen motoreiwitten betrokken bij heel veel belangrijke taken die een cel uitvoert.
Heeft u altijd al zo’n fascinatie gehad voor hoe de natuur werkt?
“Ik ben opgegroeid op een boerderij in Zuid-Oost Drenthe aan de Duitse grens. Mijn vader was boer en die nam me mee naar het land. Hij was altijd vol bewondering over de natuur dus dat heb ik van jongs af aan meegekregen. Het intrigeerde me: hoe kan het dat uit zo’n klein zaadje uiteindelijk zo’n grote zonnebloem tevoorschijn komt?”
En de liefde voor scheikunde, wanneer kwam die om de hoek kijken?
“Op de middelbare school had ik een geweldige natuur-scheikunde leraar die het prachtig vond om na de les proeven met je te doen. Daar raakte ik door geboeid. Daarna kwam ik terecht in Groningen en twijfelde ik tussen wiskunde, scheikunde of natuurkunde studeren omdat ik daar goed in was, echt zo’n bèta-jongetje. Maar proeven doen, je eigen wereld bouwen met moleculen, vond ik het leukste.”
“Ik kwam samen met mijn collega Bert Meijer terecht in de onderzoeksgroep van Hans Wijnberg. Hij was een Nederlandse professor, jaren werkzaam in Amerika, die je uitdaagde. Het virus Wijnberg greep me, want hij liet je moeilijke en nieuwe dingen doen. Ik herinner me dat ik in destijds voor het eerst een molecuul maakte dat nog nooit iemand in de wereld gemaakt had. Als ik erop terugkijkt was dat een volstrekt oninteressant molecuul. Maar zo ben ik wel de scheikunde ingerold.”
Hoe is wetenschap verweven in uw leven?
“Mijn echtgenoot zegt altijd ‘het is een levensstijl’. We zijn met oud en nieuw een week gaan skiën met de kinderen en wat vrienden en dan doe ik geen chemie. Dan neem ik een goed boek mee en dan houden we een klaverjascompetitie. Ook de computer blijft dan dicht. Maar normaal mag je mij midden in de nacht wakker maken voor een interessant molecuul. Ik werk alle dagen aan chemie.”
Wat vindt u zelf de grootste prestatie uit uw carrière?
“Dat ik veel jongens en meisjes een kick voor de wetenschap heb meegegeven, dat ik hen geïnspireerd heb. Maar als je het hebt over ontdekkingen is de meest bijzondere ons door licht aangedreven roterende motortje uit 1999. Dat was het eerste synthetische motortje in de wereld.”
Wat is eigenlijk uw lievelingsmotortje uit het menselijk lichaam?
“Dat is het ATP-ase, een rotatiemotortje in de membraan van mitochondriën. Het synthetische rotatiemotortje dat mijn onderzoeksgroep maakte was geïnspireerd op dit ATP-ase. Het is een eiwit dat gewoon ronddraait in de cel en zorgt voor de aanmaak van het energiemolecuul ATP. Als het motortje de ene kant opdraait dan produceert hij ATP. En als hij de andere kant opdraait dan verbruikt hij ATP en pompt hij protonen door het celmembraan. Dat vind ik wel waanzinnig mooi. Vroeger wist ik niet dat rotatiemotorjes überhaupt bestonden in een biologisch systeem. Maar denk maar eens aan de zweepstaart van een bacterie, dat is ook een ronddraaiend motortje.”
U bent ontwerper van het eerste synthetische rotatiemotortje en het eerste nano-autootje. Heeft u nu nog wetenschappelijke dromen?
“Eén van mijn dromen is een weggetje bouwen waarop we onze nano-auto gewoon bij kamertemperatuur kunnen laten bewegen of iets laten transporteren. Bij kamertemperatuur vliegen die moleculen normaal alle kanten op (door de eigen beweging van moleculen die sneller is bij hoge temperatuur [red.]). Hou ze nu maar eens op het weggetje en laat ze maar eens stapjes zetten precies langs dat paadje. Dat is een hele klus en we werken eraan. Maar daar droom ik van.”
Wat staat er, buiten uw doelen in de wetenschap om, nog op uw bucketlist?
“Ik heb een lange lijst met dingen die ik nog wil doen maar die ga ik je niet allemaal verklappen. Goed, eentje dan: een kruidentuin aanleggen. Ik wil graag zeldzame kruiden gaan verbouwen maar ik heb nu te weinig tijd. Het geeft me zo’n gevoel van vroeger, waar oude monniken in tuinen bezig waren met spannende chemische dingen.”
Besteedt u veel tijd aan wetenschap voor het voetlicht te brengen?
“Dat is waar het wetenschappers vaak aan schort. We zijn goed in het schrijven van mooie publicaties maar in het enthousiasmeren van scholieren schieten we vaak tekort. Maar ik vind het hartstikke leuk om te doen. Ik was pas op een Science Café in Leeuwarden voor een groep van negentig mensen. Het publiek was zo enthousiast dat we een half uur over sluitingstijd heen gingen. Dat is natuurlijk waanzinnig leuk. Het zijn moeilijkere verhalen voor mij om te vertellen dan de lezingen die ik normaal aan vakgenoten geef. Je moet je kunnen verplaatsen in je publiek. Als ik een verhaal hou voor een stel kinderen, dan refereer ik bijvoorbeeld aan de iphone.”
Wat had u eigenlijk gedaan als u geen onderzoeker was geworden?
“Dan was ik boer geworden. Ik vond het prachtig op de boerderij en hou van buiten zijn en van de natuur. Ik heb nog steeds een weiland met een pony erop.”
Wat maakt dat u iedere dag weer opstaat om naar uw werk te gaan?
“De spanning om nieuwe dingen te vinden. Ik kom natuurlijk lang niet elke dag verrassingen tegen. Maar de spanning van iets onverwachts en nieuws is leuk. En ik voel me bevoorrecht dat ik elke dag mag werken met jongens en meisjes die het grootste talent van dit land zijn. Ze zijn kritisch en zorgen dat ik scherp blijf. Ik heb het idee dat ik elke dag wel een mooie partij voetbal speel.”