Het komt bijna niet voor: een filosoof en ethicus die een kantoortje heeft middenin een wetenschappelijk laboratorium. Jeantine Lunshof werkt in twee grote labs aan de universiteit van Harvard. Daar praat ze met de onderzoekers over morele kwesties.
“Ik ben geen ethiek-politieagent die in het lab op zoek gaat naar overtredingen”, vertelt Jeantine Lunshof (Den Haag, 1954). Zij is mogelijk de enige filosoof en ethicus op aarde met een kantoortje middenin een wetenschappelijk laboratorium waar fundamenteel onderzoek gedaan wordt. Of beter gezegd in twee laboratoria, behorend bij de grootste van de wereld. Het Wyss Institute for Biologically Inspired Engineering en het Church-laboratorium van de afdeling genetica van de Harvard Medical School in Boston. “Ik ben een gesprekspartner voor onderzoekers met filosofische en ethische vragen. En dat bereik ik vooral omdat ik tussen hen in het lab werk.”
In beide labs vindt voornamelijk fundamenteel biologisch onderzoek plaats. De onderzoekers werken aan nieuwe technologieën, geïnspireerd op de biologie. “Het is echt de meest cutting edge science”, zegt Lunshof daarover. Er wordt onderzoek gedaan met organoïden (dat zijn menselijke stamcellen die in een lab gestimuleerd zijn zich om te vormen tot klompjes orgaancellen, zo zijn ze als orgaanmodel te gebruiken voor onderzoek), stamcellen, virussen en DNA. Bij het Wyss instituut vindt daarnaast onderzoek plaats aan exoskeletten – dat zijn kunstmatige spieren -, biomaterialen, robots, chips en nieuwe manieren om operaties uit te voeren. “De gebouwen liggen tegenover elkaar, dus ik loop voortdurend heen en weer.”
Het Church laboratorium van Harvard Medical School staat onder leiding van synthetisch bioloog George Church, bekend van zijn vooruitstrevende onderzoek. Hij was de eerste die een manier bedacht om het DNA van organismen uit te lezen. In 2005 richtte hij het ‘Personal Genome Project’ op, waarin hij het DNA van vrijwilligers openbaar maakt voor wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast doet hij onderzoek naar knip- en plaktechnieken voor DNA en wil hij mammoeten terugbrengen op aarde.
Lunshof heeft sinds een jaar een wekelijks spreekuur voor wetenschappers die morele dilemma’s met haar willen bespreken. Ze woont presentaties bij van onderzoekers en spreekt hen aan op de filosofische en ethische kwesties in hun werk. Zij luistert naar hen, helpt hen bij het ontrafelen van een vraagstuk, geeft advies en brengt hen in contact met anderen. Daarnaast doet ze zelf ook onderzoek op het lab, naar ethische vragen rondom hersen-organoïden, toepassingen in de synthetische biologie en de ziekte van Lyme.
In januari is ze even terug in Nederland. Ze bezoekt met haar familie het NEMO Science Museum in Amsterdam. In de kantine heeft ze tijd om over haar werk te vertellen.
Met wat voor zaken kloppen onderzoekers bij u aan?
Lunshof pakt een een klein, blauw schriftje uit haar tas. “Dit is het boekje waarin ik opschrijf welke vragen ik krijg van mensen tijdens mijn spreekuur”, zegt ze.
“Laatst sprak ik een wetenschapper die zowel arts als onderzoeker is. Zij onderzoekt organoïden en vroeg zich af of zij haar patiënten kon vragen mee te doen aan haar wetenschappelijke studie. Dat is een klassiek probleem: ga jij als arts je patiënten benaderen voor je eigen onderzoek?”
Waarom is dat lastig voor artsen?
“De vraag is in hoeverre patiënten dan ‘nee’ durven te zeggen. Mensen willen hun dokter niet teleurstellen, maar juist een plezier doen. Mensen zijn dan niet echt vrij te kiezen en neigen ernaar om misschien toch maar ‘ja’ te zeggen.”
En wat zegt u dan tegen zo’n arts-onderzoeker?
“In dit geval vroeg ik: wat zijn de regels en grenzen van Harvard Medical School als het gaat om het benaderen van patiënten voor onderzoek? Maar ik had haar ook kunnen verwijzen naar collega’s die een vergelijkbaar probleem hebben. Dat is het voordeel van aanwezig zijn in een lab. Ik kan met onderzoekers problemen in het beginstadium van hun onderzoek analyseren.”
Heeft u nog een voorbeeld in uw boekje staan?
“Er kwam laatst een onderzoeker bij me langs die werkt aan de toediening van gentherapie. De nieuwe manier die hij had uitgevonden was veel gemakkelijker dan de gebruikelijke methode via een infuus. Als het toedienen van medicijnen heel gemakkelijk kan, is dat natuurlijk geweldig voor artsen en patiënten. Alleen opent het daarmee ook de deur voor buitenstaanders om die techniek ook te gebruiken: dubieuze klinieken of charlatans met minder goede bedoelingen.
“Deze onderzoeker vroeg zich daarom heel serieus af of hij dit onderzoek voorlopig niet beter in de ijskast zou kunnen zetten totdat er goed over nagedacht was.”
Wat vond u van zijn bezwaar?
“Als ethicus weeg je de potentiële schade van een nieuwe technologie af tegen de positieve effecten. Deze therapie is bestemd voor een heel ernstige aandoening, dus dat legt voor mij heel veel gewicht in de schaal. Ik adviseerde hem dus hoe hij uit voorzorg een aantal veiligheidsmaatregelen in kon bouwen, die het risico op verkeerd gebruik zouden verkleinen.
“Hij was opgelucht dat ik niet heel erg op de gevaren en risico’s ging zitten. Anders was hij vast met zijn onderzoek gestopt.
“Ik vind het bemoedigend om te zien dat dit soort ethische vragen ook bij onderzoekers binnen de horizon liggen. Zij gaan niet alleen maar blind voor hun ideaal om bijvoorbeeld kanker te genezen. Ze hopen dat de dingen die zij maken niet misbruikt worden.”
Nog eentje dan?
“Laatst stelde iemand mij een heel ander type vraag: Wanneer in de wetenschapsgeschiedenis begonnen wetenschappers eigenlijk na te denken over de risico’s van hun nieuwe technologieën?”
Sinds wanneer was dat?
“Ik vermoed dat men over de existentiële risico’s van wetenschap ging nadenken tijdens de ontwikkeling van nucleaire technieken en de kernbom op Hiroshima en Nagasaki. Dat was het keerpunt. Toen zag men in dat wetenschappelijke doorbraken een verwoestende karakter konden hebben.”
Op jullie labs is oorspronkelijk ook de ‘gene drive-technologie’ ontwikkeld. [Dat is een technologie waarmee de genen van organismen worden aangepast. Wanneer die organismen zich voortplanten, erft het nageslacht die genetische verandering ook. Hiermee kun je bijvoorbeeld malariamuggen resistent maken tegen de parasiet die mensen ziek maakt.] Maar die technologie kan ook misbruikt worden. Hoe gaan jullie daarmee om?
“Als de gene-drives-technologieën goed zouden werken, kunnen ze inderdaad ook misbruikt worden. Maar onderzoekers George Church en Kevin Esvelt vinden dat je bij het toepassen van een nieuwe technologie een andere technologie achter de hand moet hebben waarmee je de effecten van genetische veranderingen ongedaan kunt maken.
“Dit is een extra drempel voordat een nieuwe technologie zoals ‘gene drive’ toegepast mag worden. Maar hoe goed je bedoelingen ook zijn, je kunt nooit uitsluiten dat anderen er misbruik van zullen maken.
“Ik zeg ook altijd tegen wetenschappers dat, wanneer zij met journalisten spreken, zij niet de indruk moeten wekken dat ze alle risico’s kunnen beheersen. Dat is niet eerlijk tegenover het publiek.”
Stel er komt een onderzoeker met een krankzinnig plan bij u terecht, in hoeverre heeft u dan een vetorecht waarmee u een onderzoeker kunt tegenhouden?
“Ik ben een soort voorpost, maar heb geen vetorecht. In problematische situaties zal ik altijd George Church, het hoofd van het lab, of iemand uit de directie inlichten. Zij zijn verantwoordelijk. En wanneer zij geen problemen zien, kan ik er niets aan doen. Maar vaak gaat een onderzoeksvoorstel daarna nog naar een ethische commissie, die het voorstel kan wegstemmen.”
Hoe kritisch kunt u zijn? Het lab betaalt u deels.
“Ik word niet op de inhoud afgerekend. Het is ook niet mijn taak om een ja-knikker te zijn. Vaak zeg ik in presentaties wel dat mijn uitgangspunt pro-wetenschap is. Alleen kijk ik wel kritisch naar waar de grenzen liggen. Verder volg ik de standaard van de filosofische- en ethische beroepsgroep.”
Wat is het voordeel van een ethicus op de werkvloer?
“Ik ben geen ethische onderzoeksgroep of ethische commissie in de verte, waarnaar mensen pas gaan mailen als hun probleem ‘ernstig genoeg’ is.”
Hoe komt u dan in gesprek met onderzoekers?
“De meeste gesprekken beginnen op de gang, wanneer iemand mij toevallig tegenkomt en aanspreekt. Verder bezoek ik wekelijks lab-meetings waarbij onderzoekers hun werk presenteren. En ook houd ik elke vrijdag een ‘ethics chat’. ‘s Ochtends stuur ik dan naar het hele lab een mail dat ik die middag aan een tafeltje zit in de gemeenschappelijke ruimte van het instituut. Ik zet dan een bordje op tafel met de tekst ‘Professional ethicist available. Logical, secular, friendly’. Mensen lopen dan gewoon langs. Overigens is dat vlak voor het happy hour. Dat doe ik strategisch, want je moet je wel aantrekkelijk verpakken als filosoof.”
Komen er echt mensen langs?
“Ja hoor. Onlangs kwam er nog een jonge, Griekse onderzoeker langs. Die vroeg me: ‘Ben je echt filosoof? Heb je ooit van Plato gehoord?’ Ja natuurlijk, zei ik. ‘Een echte filosoof, wow’, zei hij toen. ‘I have never seen one.’ Toen hebben we het anderhalf uur over Griekse filosofie gehad.”
Naast ethicus en filosoof voor onderzoekers, doet u ook uw eigen onderzoek naar organoïden. Stelt u andere ethische vragen bij organoïden van hersenen dan bij nier- of leverorganoïden?
“Is er een moreel relevant verschil tussen hersenorganoïden en lever-, nier- of tumor-organoïden? Je intuïtie zegt van wel. Maar de filosofische vraag is: waar ligt dat dan aan? In een intact brein zit de persoonlijkheid, maar hersenorganoïden zijn geen hersenen. Dus de meningen zijn daarover verdeeld.
“In 2019 verscheen een publicatie over een stukje hersenorganoïde waaruit een zenuw liep, die verbonden werd met ruggenmerg en spiercellen van muizen. Die spiercellen konden bewegen! Heeft dat dan iets met bewustzijn te maken? Ik denk het niet.”
Stel je dat soort bewustzijnsvragen dan ook bij leverorganoïden?
“Nee.”
Waarom niet?
“Voor zover het mij bekend is, denkt niemand dat het bewustzijn in de lever of nieren gezeteld is. Die organen functioneren biologisch op een heel andere manier dan de hersenen. Hersenen bestaan uit heel veel verschillende typen cellen en er is interactie tussen al die cellen via specifieke netwerken. Men denkt dat het bewustzijn in zulke netwerken ontstaat. De biologische netwerken van de lever zijn volstrekt anders.”
George Church wordt ook vaak aangehaald in het kader van zijn queeste de uitgestorven mammoet weer tot leven te wekken. Wat voor ethische vragen stelt u daarbij?
“Dat is een heel klein onderzoeksproject van Church, waar mensen altijd naar vragen. Hij wil geen pure mammoet maken, maar stukjes DNA van een wolharige mammoet verwerken in het DNA van een Aziatische olifant. Daardoor zal de olifant een vacht krijgen en tegen de kou kunnen.
“Toch zijn hierbij de grote kwesties: moet je wel investeren in het terugbrengen van een dier dat uitgestorven is? Wat is daarvan de zin? Eén van de antwoorden is dat grote, zware grazers vroeger de grond vast stampten. Daardoor bleef de kou veel langer in de grond behouden en daarmee ook de CO2 opgeslagen. Maar door klimaatverandering ontdooien de steppes en daar kunnen mammoeten echt niet tegenop stampen.
“Mogelijk is het voordeel van dit project wel dat er gezocht wordt naar een vaccinatie of therapie die olifanten kan genezen van een dodelijk herpesvirus dat veel jonge dieren in dierentuinen het leven kost. Deze ziekte is niet goed begrepen en er is niets aan te doen. Een vaccinatie zou een succes zijn dat veel dichterbij is dan een levende mammoet.”