Misinformatie staat veel in de aandacht door de problemen die het kan veroorzaken, maar valt er ook iets tegen te doen? We zetten de meest onderzochte methoden op een rijtje.
Eind juli zette nepnieuws rondom een dodelijke steekpartij in Southport het Verenigd Koninkrijk in vuur en vlam. Op social media ging het verhaal rond dat een asielzoeker drie meisjes had doodgestoken, wat niet klopte. Vanwege de zware rellen die hieruit voortkwamen, riepen ook commentatoren in Nederland op om meer werk te maken van de bestrijding van misinformatie. Maar wat is de meest effectieve manier om dit aan te pakken?
De meest voor de hand liggende methode om nepnieuws tegen te gaan, is te vertellen hoe het echt zit. Helaas werken zulke ontkrachtingen om verschillende redenen niet geweldig goed. Mensen laten hun beeld van de werkelijkheid nou eenmaal niet zo makkelijk bijstellen, zegt Nathan Walter, communicatieonderzoeker aan de Amerikaanse Northwestern University. Met zijn collega’s legde hij een groot aantal studies naast elkaar om te kijken naar de effecten van misinformatiebestrijding. Het onderzoek liet vooral zien dat het effect van factchecks gemiddeld erg klein is. In welke situatie de factcheck plaatsvindt en op wie hij wordt losgelaten, blijkt erg veel uit te maken. “Veel mensen lezen factchecks bijvoorbeeld typisch rond de verkiezingen”, legt Walter uit. “Wat wij zien, is dat juist in die periode het effect van factchecks erg zwak of zelfs betekenisloos is.” Die context zorgt ervoor dat allerlei onderwerpen sterk gepolitiseerd raken. Mensen die in de aanloop van de verkiezingen lezen dat een stelling van Frans Timmermans over kernenergie niet klopt, zullen daardoor minder openstaan voor die factcheck als ze van plan zijn op PvdA-GroenLinks te stemmen. Omgekeerd zal een VVD-stemmer de factcheck juist eerder accepteren, maar die nam de uitspraak van Timmermans waarschijnlijk toch al met een korrel zout.
Naast de context maakt het veel uit wie de nieuwsconsument is. Hoe meer iemand bijvoorbeeld al overtuigd is van een foutieve stelling, des te lastiger zal het zijn om deze persoon alsnog te overtuigen van het tegendeel. Mensen hebben zo veel moeite om feiten te scheiden van meningen dat ze zich moeilijk feitelijk laten corrigeren als dit hun mening raakt. Verder is een nadeel van de factcheck dat die doorgaans een genuanceerd beeld geeft van de werkelijkheid, die lang niet altijd zwart-wit is. Daaruit kan dan bijvoorbeeld blijken dat een stelling deels klopt, maar zwaar misleidend is. Zo’n analyse doet de werkelijkheid weliswaar recht, maar is als factcheck vaak minder effectief, zegt Walter. “Er is veel meer bewegingsruimte voor mensen om selectief te lezen wat ze willen. Uit onze studies blijkt dat ze dat dan ook doen.”
Bereiken
Gelukkig zijn er wel degelijk mensen die zich nog niet hebben
ingraven in het eigen gelijk en nog openstaan voor correctie. Veel
misinformatiewetenschappers vragen zich momenteel af hoe die mensen het
best te bereiken zijn, vertelt Michaël Opgenhaffen, onderzoeker aan de
KU Leuven en de Universiteit Leiden. “Vroeger werden factchecks op een
website gezet, bij De Volkskrant, Nieuwscheckers
of op een andere internationale factchecksite. Maar dan verwacht je dat
mensen die klassieke kranten lezen en naar die websites surfen. Heel
veel jongeren halen hun nieuws uitsluitend van sociale media. Nu zie je
gelukkig steeds meer debunkers die zich ook op die platforms begeven.”
— Michaël OpgenhaffenMensen vinden iemand vooral geloofwaardig als diegene zegt wat ze al geloven
Een debunk kan mensen ook op nepnieuws wijzen waar ze anders misschien nooit mee in contact zouden zijn gekomen. Dat kan nadelige gevolgen hebben. Beter zou het zijn als mensen zelf de kennis en middelen hadden om te controleren of opvallende uitspraken wel kloppen. Scholen, opvoeders en overheidsinstanties kunnen mensen in dat kader digitale geletterdheid en mediawijsheid bijbrengen. Dat komt er vooral op neer dat mensen zich leren afvragen of de bron van een bericht wel betrouwbaar is. Is het bericht afkomstig uit een kwaliteitskrant, of is het een uitspraak van een influencer? Is er een onafhankelijk expert aan het woord, of iemand met bijzondere belangen?
Hoe weerbaar dit mensen maakt tegen misinformatie, is momenteel nog lastig te zeggen. Verschillende experts waar NEMO Kennislink mee sprak zeiden het bijbrengen van mediawijsheid wel nuttig te vinden, maar een wondermiddel tegen nepnieuws zal het niet zijn. “In het verleden dachten we dat mensen hun ideeën zouden aanpassen als de bron geloofwaardig is”, zegt Walter. “Inmiddels weten we dat mensen iemand vooral geloofwaardig vinden als diegene zegt wat ze al geloven.” En waarom zou je gaan checken wat je toch al plausibel vindt?
Immuun
Een derde manier om nepnieuws te bestrijden is de zogenoemde inentingsmethode, ook wel pre-bunk genoemd: als mensen opzettelijk een klein beetje nepnieuws krijgen voorgeschoteld, voorzien van een factcheck, zullen ze, tegen de tijd dat ze gelijksoortig nepnieuws elders tegenkomen, eerder snappen dat het niet klopt. Ze zijn als het ware immuun geworden voor de misinformatie. Onderzoekers van de Britse University of Cambridge probeerden dit idee in 2017 uit op duizend proefpersonen, die moesten inschatten hoe groot de wetenschappelijke consensus is over klimaatverandering. Hierover doet immers veel misinformatie de ronde. Om een lang verhaal kort te maken: de proefpersonen die van tevoren waren ‘ingeënt’ met een waarschuwing voor het nepnieuws en een uitvoerige debunk ervan hadden gelezen, lieten zich door die misinformatie veel minder beïnvloeden.
De opmerkelijk goede resultaten van deze studie deden wereldwijd stof opwaaien. Het is echter onmogelijk om mensen vooraf te waarschuwen voor alle mogelijke nepnieuwsberichten die ze zullen tegenkomen. Daarom verzonnen de Cambridge-onderzoekers iets anders: online spelletjes die mensen het ‘DNA’ van nepnieuws bijbrengen. Zo leert de speler dat nepnieuws vaak verpakt is in berichten die heftige emoties oproepen, tweedracht zaaien, en complotten suggereren. Studies van de genoemde wetenschappers laten zien dat deze ‘technische inenting’ net wat meer effect heeft dan debunken, maar er is ook kritiek op. “De interventies waarschuwen heel erg voor bijvoorbeeld emotionele inhoud en negativiteit,” zegt communicatieonderzoeker Michael Hameleers van de Universiteit van Amsterdam. “Alleen vind je die kenmerken niet alleen bij desinformatie. Ook in echt nieuws kan een gepassioneerde klimaatwetenschapper emotie gebruiken om feiten te presenteren, of conflict gebruiken om te laten zien hoe belangrijk iets is. Tegelijkertijd maakt nepnieuws vaak gebruik van echte feiten en droge grafiekjes die uit de context zijn getrokken. Het onderscheid tussen nepnieuws en echt nieuws is vaak veel modderiger dan deze wetenschappers doen voorkomen.”
Het gevaar is daardoor dat mensen ook echt nieuws gaan afserveren als misinformatie. Onderzoekers van de Britse University of Southampton die vijf studies uit Cambridge kritisch tegen het licht hielden, ontdekten dat dit inderdaad het geval was: de ‘ingeënte’ proefpersonen oordeelden weliswaar vaker dat misinformatie nep was, maar ze geloofden ook het echte nieuws minder. Een interventie die goedgelovigheid omvormt tot permanent wantrouwen, is niet erg wenselijk, vinden critici als Hameleers. Sander van der Linden, een van de onderzoekers uit Cambridge, ziet dit anders. “In bepaalde landen zijn alle bronnen slecht, dus we wilden mensen sceptischer maken over wat ze online lezen, onafhankelijk van de bron. Als een krant als The New York Times ook manipulatieve technieken gebruikt, dan is zo’n artikel van matige kwaliteit. Wij helpen mensen dat te herkennen.”
Geen gouden knop
Al met al blijkt het niet zo eenvoudig om mensen van hun zienswijze af te brengen. Dat is meteen ook het goede nieuws: zo eenvoudig nestelt dat nepnieuws zich nu ook weer niet in ons hoofd – tenzij het dus aansluit bij wat we graag geloven. “Je kunt alle mogelijke factchecks en pre-bunking op mensen loslaten en hopen dat ze van mening veranderen, maar het blijft ongelooflijk moeilijk”, vat Opgenhaffen samen. “Er is geen gouden knop.”
Van socialmediaplatforms verwacht hij weinig hulp. “Het zijn nou eenmaal commerciële bedrijven met hun eigen logica. De meest uitgesproken berichten staan altijd bovenaan, omdat algoritmes daarvoor zorgen.” Daarom richt Opgenhaffen zijn hoop op wat hij ‘maatschappelijke communicatie’ noemt: gematigde medegebruikers die wat vaker van zich laten horen. “Ik vind het altijd jammer dat meer gematigde mensen zich niet uitspreken. Ik herken dat zelf ook: je wilt niet telkens de betweter zijn. Daardoor zie je op Facebook en X vooral mensen met een heel uitgesproken mening, terwijl al het onderzoek laat zien dat de meeste mensen een genuanceerde mening hebben. Misschien helpt het als ze die vaker uiten. Mensen die de gevestigde media wantrouwen, nemen misschien nog wel iets aan van mensen in hun omgeving.”