Vormt technologie een gevaar? Of verbetert het de mens? In de ‘Grens van de mens’ schrijft Peter-Paul Verbeek dat een grens tussen mens en techniek onmogelijk is. Ethiek moet zich niet bezighouden met wat wel of niet wenselijk is, maar met het richting geven aan technologie in de samenleving.
Mensen vinden wetenschap en technologie vaak óf goed óf slecht, zonder enige tussenweg. Sommigen zien wetenschap en technologie als iets wat de mensheid helpt te ontwikkelen en beter te worden. Anderen zien het als een bedreiging, een gevaar voor de mensheid. Echter, beide visies zijn verkeerd, stelt Peter-Paul Verbeek, techniekfilosoof en hoogleraar Wijsbegeerte aan de Universiteit Twente, in zijn boek De grens van de mens.
Voor- en tegenstanders
Zoals veel andere techniekfilosofen maakt Verbeek in dit boek een duidelijk onderscheid tussen voor- en tegenstanders van technologisch ingrijpen in de natuur. De eerste groep bestaat uit zogenaamde transhumanisten. Dat zijn aanhangers van de filosofische stroming die stelt dat door de natuur gestelde grenzen doorbroken mogen worden door de mens. Hun argument daarvoor is dat technologie enkel een toegevoegde waarde is, en dat de mens er zelf niet door verandert. Volgens transhumanisten zijn deze technologieën een versterking van de menselijke waardigheid – het is daarom zelfs onze morele plicht om de mens via deze weg verder te laten evolueren.
De tweede groep betreft bioconservatieven, die juist vinden dat ingrijpende technologieën verboden moet worden omdat zij een bedreiging vormen voor de menselijke natuur. Een belangrijk argument hierbij is de mogelijke ongelijkheid die kan ontstaan tussen ‘verbeterden’ en ‘niet-verbeterden’. Een voorbeeld uit het verleden is de Zuid-Afrikaanse atleet Oscar Pistorius, ook bekend als Blade Runner. Hij behaalde olympische successen met twee kunstbenen. De internationale atletiekassociatie heeft hem verboden deel te nemen aan reguliere wedstrijden, omdat hij een oneerlijke voorsprong zou hebben.
De technologische mens
Maar volgens Verbeek gaan zowel bioconservatieven als transhumanisten uit van een te simpele visie op technologie. De discussie tussen beide partijen zit vast en biedt geen uitkomst. Volgens de auteur zijn zowel de bioconservatieven als de transhumanisten zich er niet van bewust dat een harde grens tussen mens en techniek onmogelijk is. Mens en techniek zijn compleet verweven met elkaar en dat is altijd zo geweest. Zo schrijft Verbeek dat wij zonder het vuur, het schrift, de bril, het vliegtuig en de telefoon niet de mensen zouden zijn die we nu zijn. De mens ís kortom een technisch wezen.
Aan de hand van de casus van een Nederlandse Parkinsonpatiënt waarbij Deep Brain Stimulation (DBS) werd toegepast, laat Verbeek duidelijk zien dat de werkelijkheid niet altijd zo eenvoudig is. Deze technologie beïnvloedt de functies van de hersenen. Zo kunnen patiënten met Parkinson weer beter bewegen. Het probleem van deze patiënt was echter dat hij leefde met twee parallelle persoonlijkheden. Hij was zich hier alleen van bewust zodra DBS was uitgeschakeld. Uiteindelijk koos deze patiënt voor een leven in een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis waar hij verder kon leven mét DBS.
Een nieuw kader
Het idee van Verbeek is niet nieuw. Dat we op een andere manier naar technologische innovaties moeten kijken, daar zijn meer schrijvers (zoals Collins & Pinch in The Golem) het over eens. Maar wat vernieuwend is aan dit boek, is dat Verbeek een ethisch kader schetst hoe we wél naar wetenschap en technologie moeten kijken. Het uitgangspunt van zijn kader is dat er geen grens te trekken valt tussen mens en techniek, omdat deze steeds meer met elkaar verweven zijn. We moeten dus kijken hoe we met nieuwe technologische ontwikkelingen om moeten gaan.
In drie hoofdstukken zet Verbeek steeds een stap richting zijn ethisch kader. Hij legt aan de hand van interessante fragmenten, historische gebeurtenissen en belangrijke filosofen uit hoe we de relatie tussen mens en techniek kunnen begrijpen. Een voorbeeld uit het boek is de welbekende performance van kunstenaar Stelarc. Hij schreef in 1982 met een derde hand, aangesloten op zijn zenuwstelsel, het woord EVOLUTION. Het is enerzijds een vertrouwd beeld iemand te zien schrijven, maar anderzijds vervreemdend dat dat hier met drie handen gebeurt. Volgens Verbeek laat dat duidelijk de verwevenheid van mens en techniek zien.
Niet alle denkers die aan bod komen worden volledig geïntroduceerd; dit maakt het verwarrend als je de namen nooit hebt gehoord. Je krijgt verschillende ideeën zo in je schoot geworpen. Aan de hand van techniekfilosofische analyses kom je tot nieuwe inzichten over concepten als autonomie en menselijke moraal. Enige voorkennis van techniekfilosofie is niet een vereiste om dit boek te kunnen lezen, maar kan het lezen wel een stuk makkelijker maken.
Begeleidingsethiek
Het uitgangspunt van het kader duidt Verbeek aan in termen van ‘vertrouwen’. Waar bioconservatieven ‘wantrouwen’ en transhumanisten ‘blind vertrouwen’, wil Verbeek een ethiek ontwikkelen die de mens op een verantwoorde manier ‘toevertrouwt’ aan technologie. Hij schrijft dat ethiek zich moet richten zich op de kwaliteit van ons leven met techniek, niet op de vraag of bepaalde technologieën wel of niet moreel juist zijn. Ethici en technici moeten samenwerken zodat er een betere reflectie ontstaat op de mogelijke sociale impact van nieuwe technologieën. Ethiek moet kortom niet beoordelen, ethiek moet begeleiden.
Dit boek is een aanrader voor de mensen die wetenschap en technologie beter willen begrijpen. Niet hoe technologische apparaten werken, of de details van wetenschappelijk onderzoek, maar hoe wij er als mensen mee om moeten gaan. Verbeek zorgt ervoor dat je verder nadenkt over technologie en wat de invloed daarvan kan zijn op jouw leven.