We kunnen technologisch steeds meer, maar toch gaan producten steeds minder lang mee. Dat moet snel veranderen, want anders raken onze grondstoffen op en maken we van de aarde een afvalberg. Dat schrijven Thomas Rau en Sabine Oberhuber in Material Matters. Ze stellen een radicaal economisch model voor, waarin we producten lenen in plaats van te bezitten.
Gloeilampen gingen in 1924 veel langer mee dan nu. Minstens 2500 uur, adverteerden fabrikanten in die tijd trots. Niet lang daarna realiseerden ze zich dat als iedereen zo’n geweldige gloeilamp in huis zou hebben, niemand meer lampen zou kopen. Dan zouden ze zichzelf overbodig gemaakt hebben. Om hun bedrijf toch draaiende te houden, verzonnen ze een oplossing. In het geheim spraken de belangrijkste gloeilampfabrikanten ter wereld af dat lampen nog maar duizend uur mee mochten gaan. Zo ontstond een nieuw verdienmodel: het product als probleem.
Inmiddels zijn we gewend dat apparaten niet lang na aanschaf problemen vertonen; dat geldt onder andere voor printers, mobiele telefoons, koffiezetapparaten, maar ook voor auto’s. Ze zijn ontworpen om na een door de fabrikant bepaalde tijd te falen. Ook hebben ze de vervelende eigenschap al snel niet meer hip te zijn, omdat er vaak nieuwe versies van hetzelfde product op de markt komen. Kortom, we leven in een wegwerpcultuur, waardoor potsierlijke afvalbergen ontstaan en de meeste grondstoffen verloren gaan. Dat moet anders, dacht Thomas Rau.
De oprichter van RAU Architecten, een bureau dat gespecialiseerd is in duurzaam ontwerpen, besloot in 2010 om niet langer meer verantwoordelijk te willen zijn voor producten. Bij de herinrichting van zijn nieuwe kantoor vroeg hij de commercieel directeur van Philips om licht van 300 lux dat 2000 uur per jaar moest branden. Hoe Philips dat regelde, maakte hem niet uit, want hij betaalde alleen voor het licht als dienst en niet voor de lampen als product. Ook de elektriciteitsrekening moest Philips betalen. Wat bleek? Er waren minder lampen nodig en het energieverbruik daalde met 44 procent. Light as a Service was geboren. Dit product-als-dienst concept stimuleert fabrikanten om spullen te maken die langer mee gaan, makkelijk te repareren en bovendien herbruikbaar zijn.
Het boek van Thomas Rau en Sabine Oberhuber is gebaseerd op de uitzending van VPRO Tegenlicht uit 2015: Het einde van bezit. Het verscheen in het jaar dat Rau het eerste circulaire gebouw van Europa opgeleverde dat voor 80 procent uit gebruikte materialen bestaat en meer energie produceert dan verbruikt. Vijf jaar daarvoor richtte hij met zijn vrouw Turntoo op, de naar eigen zeggen eerste op de circulaire economie gebaseerde onderneming van Nederland. Toch is de architect niet de enige die het volledig hergebruik van materialen nastreeft. Hij is wel iemand die overtuigend schrijft en met originele oplossingen komt voor de circulaire economie. Met name doordat hij er veel andere vakgebieden bijhaalt, waaronder de kunst, de filosofie, de economie en de rechten.
Wat betreft dat laatste: Rau zou het liefst zien dat van elk gebouw alsnog bekend wordt uit welke materialen het is opgebouwd. Een materialenpaspoort noemt hij dat. Ook wil hij dat materialen rechten krijgen en stelde hij daarom een universele verklaring voor de rechten van materialen op, waar je nog aan mee kan schrijven, naar analogie van de universele verklaring van de rechten van de mens. Utopisch klinkt het allemaal wel.
Maar wellicht is er gewoon een Copernicaanse wending – een radicale heroriëntatie van de wetenschap – nodig om dit toekomstbeeld te realiseren. Toch schrijft Rau – in het laatste van de negen hoofdstukken – dat we af moeten van het sciëntisme: het idee dat de wereld maakbaar is door de mens middels natuurwetenschap en technologische oplossingen. Immers, de keerzijde van dit sciëntisme is juist de ecologische crisis waarin we nu verkeren. Daar haakte ik af. Want door nieuwe technologie op een goede manier in te zetten, bijvoorbeeld door lampen te verkopen met een maximale levensduur, kunnen we juist duurzamer leven dan nu.