Communiceren is meer dan alleen het uitwisselen van woorden en zinnen. Gesprekspartners creëren samen een kleine bubbel waarbinnen zij de boodschap begrijpen – of dat althans proberen. Taalwetenschappers onderzoeken hoe we deze gedeelde ruimte vormen. En hoe goed mensen met autisme daarin zijn.
“Joep heeft de hele avond aan het water gezeten”, vertelde mijn vriend na een (pre-corona) feestje. Huh? Er was daar toch helemaal geen vijver of meer in de buurt? Het duurde vrij lang voor ik besefte dat onze vriend Joep – die erom bekend staat wel van een drankje te houden – de hele avond water had gedronken.
Dit misverstand laat zien dat communicatie meer is dan taal alleen. Het gaat om meer dan de juiste woorden in de juiste volgorde verteld en door de ander juist verstaan. “Dat is slechts de oppervlakte”, stelt Ivan Toni, hoogleraar intentie & actie aan de Radboud Universiteit. “Het signaal krijgt pas betekenis in de context. Die moet je ook begrijpen.” In de context ‘Joep op een feestje’ zag ik bij ‘aan het water zitten’ eerder een kleedje aan de waterkant voor me dan een glaasje water. “De zender moet zich ook bewust zijn van die context en rekening houden met wat de ontvanger al weet of verwacht, zodat deze zijn communicatieve signalen goed kan interpreteren”, aldus Toni.
Wonderbaarlijk
Die context is bovendien dynamisch: gedurende de interactie creëer je samen een denkbeeldige ruimte waarin je die context voortdurend bijstelt. “Door de communicatie veranderen gaandeweg je ideeën. Als het goed is kom je steeds meer op één lijn en bouw je samen voort op die gedeelde context”, zegt Toni. Die veranderende ideeën kunnen grote nieuwe inzichten zijn, maar ook heel kleine. Als je bijvoorbeeld iemand in het gesprek al eens hebt genoemd, kun je daarna naar diegene verwijzen met een enkel woordje als ‘die’ of een wijzende vinger.
Met zijn onderzoeksgroep onderzoekt Toni hoe het menselijk brein in interactie tot deze prestatie in staat is. “Als je erover nadenkt, is het eigenlijk ontzettend moeilijk wat we doen. Alles moet samenkomen: communicatieve signalen, kennis van de wereld en kennis van je gesprekspartner. En dat gebeurt nog razendsnel ook, tegelijkertijd met je gesprekspartner. Het is wonderbaarlijk.”
De essentie van interactie
Een van de manieren waarop Toni en zijn collega’s deze denkbeeldige gezamenlijke context onderzoeken, is met een zelfbedacht spel voor twee spelers die elkaar niet horen of zien. Ze zien op een scherm een raster van drie bij drie en hebben een eigen figuurtje dat ze ergens op dat raster plaatsen. Maar alleen speler A, de zender, weet waar beide figuurtjes uiteindelijk moeten staan. Hij moet door met zijn eigen figuurtje in het raster te bewegen aan speler B, de ontvanger, duidelijk maken waar deze zijn figuurtje moet plaatsen.
“Dit spel lijkt absoluut niet op echte sociale interactie, maar het vangt wel de essentie ervan”, vertelt Arjen Stolk, hersenwetenschapper aan de Radboud Universiteit en Dartmouth College (Verenigde Staten). “Taal zoals wij die kennen, speelt hier geen rol. Deze ‘schone communicatie’ geeft ons inzicht in hoe mensen in interactie boodschappen overbrengen en begrijpen. En hoe ze op die context voortbouwen.”
Synchrone hersenactiviteit
Uit hersenscans tijdens het spelen van het spel blijkt dat bij zender én ontvanger dezelfde gebieden in de rechter hersenhelft actief zijn. “Dus geen aparte gebieden voor plannen en voor begrijpen”, aldus Stolk. “Opvallend was ook dat deze gebieden voortdurend actief zijn. Ze houden constant alle kennis en verwachtingen paraat, zodat je daar tijdens interactie heel flexibel op kunt voortbouwen. Dat draait om communicatie, maar staat dus los van taal.”
Toen Stolk beide spelers tegelijk in een fMRI-scanner legde, zag hij dat een specifiek gebied bovenin de temporale schors bij hen simultaan reageert – en actiever is naarmate het wederzijdse begrip toeneemt. “Dat wordt nog wel eens vertaald alsof die synchrone hersenactiviteit het einddoel is, als een teken van succesvolle communicatie: je zit op één lijn. Maar volgens mij geeft het eerder het proces weer van het gezamenlijk onderhandelen en bijwerken van die gedeelde ruimte. Bij herhaling – als beide interactiepartners al over dezelfde contextinformatie beschikken – zie je die synchrone activiteit namelijk niet meer.”
Bewegingstaal van mensen met autisme
Stolk was benieuwd hoe mensen met autisme het spel spelen. “Sommige theorieën stellen dat de problemen bij autisme voortkomen uit moeite met taal of met sociaal contact. Maar wij vermoedden dat zij specifiek moeite hebben met het proces van het creëren van zo’n gezamenlijke betekenis in context”, vertelt hij.
En dat lijkt inderdaad naar voren te komen uit de spelresultaten. Stolk: “Mensen met autisme waren net zozeer sociaal gemotiveerd om samen het spel te volbrengen als mensen zonder autisme. Ze gebruikten dezelfde bewegingen om hun medespeler iets duidelijk te maken, ze planden hun bewegingen even lang, pauzeerden even lang op de doelplek van de tegenstander en pasten ook hun tactiek aan als ze merkten dat ze niet werden begrepen.”
Toch scoorden duo’s met één of twee mensen met autisme beduidend lager dan duo’s zonder autisme. Uit analyse van de gebruikte bewegingen bleek dat dit voornamelijk kwam doordat duo’s met autisme niet beiden dezelfde betekenis aan die bewegingen toekenden, om ze vervolgens ook zo te gebruiken in opeenvolgende spelrondes. “Je ziet dat duidelijk in de visualisaties die we maakten van de gebruikte bewegingen. Bij duo’s zonder autisme zie je veel meer overlap: zij ontwikkelen een eigen ‘bewegingstaal’ die ze beiden gebruiken. Bij duo’s met autisme was die overlap veel minder: zij hadden meer moeite om bewegingen en betekenissen af te stemmen op die van de partner.”
De scores van de autistische duo’s kwamen overeen met de scores van duo’s die niet eerder samen het spel gespeeld hadden. “Die nieuwe duo’s hadden geen gedeelde ‘taal’ ontwikkeld, geen communicatieve context om op terug te vallen en begrepen elkaar dus niet goed”, verklaart Stolk. “Dat lijkt sterk op wat we bij de spelers met autisme zagen.”
De komende tijd hoopt Stolk te achterhalen wat er precies gebeurt in de hersenen van mensen met autisme waardoor ze die gedeelde communicatieve context niet goed gebruiken. “In alledaagse communicatie is heel veel relevant: oogcontact, gebaren, intonatie, ga zo maar door. Maar hoe weet je nu wat er precies toe doet? Waar je betekenis uit moet afleiden? Misschien pikken mensen met autisme die signalen simpelweg niet op. Of ze kunnen ze niet gebruiken in het grote geheel van betekenis. Dat hoop ik duidelijk te krijgen.”