Honderdvijftig jaar geleden werd in zowel de Nederlandse koloniën als de Verenigde Staten de slavernij afgeschaft. Dit gebeurde niet zonder angst: wat zouden de sociale en economische gevolgen zijn? Nederland was vooral bezorgd voor een tekort aan arbeidskrachten op de Surinaamse plantages. Amerika zag het spookbeeld van rondtrekkende, ontwortelde ex-slaven voor zich en raciale onlusten. Gecombineerd leidden deze angsten tot een opmerkelijk Nederlands-Amerikaans plan dat lang vergeten is gebleven.
1863 beloofde een omineus jaar te worden voor plantage-eigenaren en andere blanken in zowel Suriname als de Verenigde Staten. De slaven zouden hun vrijheid krijgen. President Abraham Lincoln kondigde in september 1862, midden in de Amerikaanse Burgeroorlog, de emancipatie af. Op 1 januari 1863 zouden de Zuidelijke staten hun slaven vrij moeten laten. In Suriname liet de gouverneur in oktober weten dat de slaven de volgende zomer, op 1 juli 1863, vrij zouden zijn.
Vanwege racistische en bedrijfseconomische redenen vreesden veel blanken de emancipatie en de multiraciale samenleving die erop zou volgen. Kolonisatie leek een oplossing. Dit hield in dat de bevrijde slaven een meerjarig arbeidscontract werd aangeboden. Na afloop van het contract werd hun een eigen lapje grond in het vooruitzicht gesteld. Ze bleven zo dus min of meer gebonden aan de landbouwgebieden en productief voor de export.
In Suriname kreeg dit na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 gestalte in de tien jaar durende periode van het Staatstoezicht. In de Verenigde Staten gingen de plannen rond kolonisatie net een andere richting op. Hier werd vooral het toekomstig moeten samenleven van zwart en blank als problematisch ervaren. In juni 1862 opperde Lincoln dat kolonisatie van zwarten in het Caribisch gebied een antwoord was op de verwachte raciale problemen van het naoorlogse Amerika. Ze zouden dan met lichte dwang van de overheid worden bewogen ermee in te stemmen.
Volgens Lincoln moest het in principe vrijwillig zijn, maar historici spreken toch wel van een ’zachte duw in de rug’. De zwarten, zelf zonder inkomen, werd geld en grond beloofd; zolang de slavernij nog bestond, wisten ze niet zeker of ze een weigering misschien toch met geweld moesten bekopen. Het Congres steunde dit plan door er 600.000 dollar voor opzij te zetten.
Onmiddellijk probeerden de Europese koloniale grootmachten hier hun voordeel mee te doen en deze potentiële stroom immigranten naar hun gebieden te krijgen. Ook de Nederlanders deden een serieuze poging om Amerikaanse ‘Freedmen’ te krijgen. Een nieuw internationaal onderzoeksproject heeft de relevante correspondentie van deze diplomatieke onderhandelingen kortgeleden boven water gekregen (zie onderstaand kader).
Krantenknipsel
In juli 1862, nog in de aanloopfase van de afschaffing van de slavernij in Suriname, presenteerden Nederlandse vertegenwoordigers een plan bij de regering-Lincoln om Amerikaanse ‘Freedmen’ op een vijfjarencontract naar Suriname te halen. Na afloop kregen deze mensen in dit plan een perceel landbouwgrond en werden ze Surinaams staatsburger.
Lincoln gaf opdracht dit aanbod te bespreken, maar de onderhandelingen in Den Haag tussen zijn gezant in Nederland, James Pike, en de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, P.Th. van der Maesen de Sombreff, duurden lang. Waarschijnlijk niet tot tevredenheid van Van der Maesen, want die voelde de hete adem van de Surinaamse planters in de nek. Wellicht heeft Pike de zaken wat gerekt. Hij was eigenlijk tegen buitenlandse kolonisatie en vond het beter als de bevrijde slaven in speciaal voor hen geselecteerde gebieden op Amerikaans grondgebied bleven. Hoe dan ook, pas na anderhalf jaar, in december 1863, ondertekenden Pike en Van der Maesen in Den Haag een verdrag, dat de VS de supervisie gaf over het transport naar Suriname. Het verdrag ging vervolgens naar de Amerikaanse Senaat voor ratificatie.
In de hoop dat dit spoedig geregeld zou zijn, wilde de minister van Koloniën inlichtingen inwinnen over de mentaliteit van de vrijgelaten slaven en de actuele toestand in de Verenigde Staten en werfagenten benoemen. Hiervoor riep hij de medewerking in van de Nederlandse gezant in Washington, Th.M. Roest van Limburg. Deze was echter niet zo positief gestemd over het project. De diplomaten in Den Haag hadden nagelaten hem bij de onderhandelingen om raad te vragen en stelden hem ook niet onmiddellijk na het sluiten van het verdrag op de hoogte. Van Limburg hoorde tot zijn ontstemming pas over het verdrag door een krantenknipsel dat iemand hem gaf. Hij voelde zich hierdoor geschoffeerd.
Het was echter niet alleen maar een belediging om de man die een sleutelrol in de praktische uitvoering ter plaatse zou spelen, niet eerder bij het plan te betrekken, het was ook onverstandig. Als Van der Maesen naar behoren vooraf overleg met Van Limburg in Washington zou hebben gevoerd, zou hij gemerkt hebben dat die persoonlijk weinig in de emigratieplannen zag omdat hij uit zijn diplomatennetwerk begrepen had dat zoiets onuitvoerbaar was. Al met al dus geen goede basis voor een project dat juist de gezant als belangrijke pijler zag.
Krenterigheid
Van Limburg had voor dit soort zaken een groep ondergeschikte diplomaten tot zijn beschikking, een dozijn onbetaalde consuls gestationeerd in grote Amerikaanse havensteden. Baltimore, New Orleans, New York en Philadelphia leken hem mogelijke havens van inscheping voor ‘Freedmen’ op weg naar Suriname. Maar toen Van Limburg informeerde bij de respectievelijke consuls over hun eventuele betrokkenheid bij de praktische begeleiding, ontdekte hij dat de meesten liever ontslag namen dan zich in te laten met de ‘neger emigratie’.
Het was te veel werk en ook te rommelig en ’dirty’ voor deze mannen, zakenlieden meestal die vanwege hun contacten voor het consulbaantje waren gevraagd. Meestal waren ze van Nederlandse afkomst maar twee consuls bleken geen Nederlands te kunnen lezen: de consequentie, klaagde Van Limburg, van de krenterigheid van zijn regering die niet fatsoenlijk wilde betalen voor goede assistenten. Gedrukte instructies uit Den Haag over hoe te handelen inzake de ‘Freedmen’ hadden dus geen zin.
Van Limburgs zure relatie met Den Haag en zijn voorzichtige verzet tegen het project mochten natuurlijk niet te veel opvallen. Hij wist een manier te vinden om de Nederlandse overheid en de Surinaamse plantersklasse tevreden te houden. Hij rekte tijd door voor te stellen betere omstandigheden af te wachten (de Burgeroorlog in de Verenigde Staten duurde nog voort). Hij deed suggesties waarvan hij wist dat ze toch te duur waren voor de Nederlandse schatkist, zoals een honorarium voor zijn consuls of het tegen betaling inhuren van speciale werfagenten uit Nederland of uit Suriname zelf.
Maar wat Van Limburg ook deed om het kolonisatieproject te ontmoedigen, zijn superieuren in Den Haag bleven erin geloven. De Nederlandse regering zag in elke verandering op het Amerikaanse toneel (het formele einde van de Burgeroorlog in het voorjaar van 1865, de zwarte vluchtelingen die bij het Amerikaanse leger wilden blijven en in kampen werden opgevangen, enzovoort) een kans om de Amerikaanse regering via Van Limburg weer met het plan te confronteren.
Deels kwam dit doordat het juist in deze jaren een komen en gaan van ministers was in Den Haag. Vier mannen hadden tussen 1862 en 1865 bij Buitenlandse Zaken de leiding, drie bij Koloniën, en geen van hen had tijd of gelegenheid de plannen eens tegen het licht te houden. Ze zagen geen aanleiding te breken met het beleid van hun voorgangers en bleven aandringen op kolonisatie van ‘Freedmen’ in Suriname.
Vrijwillig
Een forse tegenslag voor het project was echter dat de Amerikaanse Senaat niet toekwam aan ratificatie of het controversiële debat niet aandurfde. Het werd de Nederlandse overheid en de Surinaamse planters in 1865, toen in Amerika het dertiende amendement op de grondwet werd aangenomen dat de slavernij officieel afschafte, wel duidelijk dat het beter was de bakens te verzetten en om te zien naar een alternatieve wervingsmethode voor zwarte arbeiders.
De Amerikaanse overheid zou zich niet meer wagen aan een project dat voor de oppervlakkige buitenstaander op slavernij kon lijken. Nederland zag daarom noodgedwongen af van de geplande grootschalige kolonisatie van een paar duizend man onder auspiciën van de overheid, die lichte druk op de ‘Freedmen’ zou uitoefenen, en zette in op het bevorderen van vrijwillige emigratie: de zwarten waren nu immers vrije burgers met het recht zelf te emigreren.
Nederland contracteerde een zakenman in Boston om ‘Freedmen’ voor Suriname te werven uit de hele Verenigde Staten. Gedurende het jaar 1866 had hij agenten hiervoor aan het werk. Ze hoopten enkele honderden zwarten te interesseren. Lokkertje was bijvoorbeeld dat de bootreis naar Suriname werd betaald.
Of de agenten succes hadden of niet, is nog niet duidelijk. Ondanks intensief archiefonderzoek zijn er nog geen harde gegevens opgedoken die aantonen dat er daadwerkelijk ex-slaven uit de Verenigde Staten naar Suriname zijn geëmigreerd. Veel zijn het er hoe dan ook niet geweest, in elk geval onvoldoende om de behoefte aan arbeiders op te vangen. Niet voor niets gingen de Surinaamse planters Hindoestaanse immigranten werven. In 1866 kwamen de eersten. Zij hadden hun contract in Britse West-Indische kolonies uitgediend en tekenden daarna in Suriname bij. In 1872 sloot Nederland een verdrag met Engeland waardoor er contractarbeiders rechtstreeks uit Azië kwamen.
De definitieve genadeslag kreeg het afgeslankte project vermoedelijk echter van de ‘Freedmen’ zelf. Uit het onderzoek naar kolonisatieprojecten in Panama, Haïti en Liberia blijkt dat er weinig animo was om mee te doen. Vooral de mislukking van een kolonisatie van 500 ‘Freedmen’ in Haïti in 1862 deed de zaak geen goed. Weinig ‘Freedmen’ waren bereid om naar Panama of Liberia te emigreren, ook al werd er druk op hen uitgeoefend.
Er is geen reden te veronderstellen dat dit voor Suriname anders zou liggen. Alhoewel de toekomst in hun eigen land er hachelijk uitzag, hadden ze geen enkele garantie dat die in Suriname rooskleuriger zou zijn. Niets van wat de wervingsagenten over de Nederlandse kolonie zeiden, kon hen van die overtuiging afbrengen.
Lees nog meer in het dossier Afschaffing slavernij van de Koninklijke Bibliotheek.