In het Engels winnen verledentijdsvormen als ‘sunk’ en ‘stung’ het steeds vaker van vormen als ‘sank’ en ‘stang’. Hoe komt dat? Aan de hand van een wiskundige formule kunnen we meer vat krijgen op hoe onze hersenen talige patronen verwerken.
Werkwoordsvormen kunnen in de loop der tijd veranderen. Zo zijn de vormen loech, biek en wies voor ons niet meer herkenbaar als de Nederlandse verledentijdsvormen van lachen, bakken en wassen. Hier zijn de sterke werkwoordsvormen veranderd in regelmatige vormen. Hetzelfde zien we nu bij woei dat weggeblazen wordt door de regelmatige vorm waaide. En in het Fries wordt momenteel de zwakke vorm set ‘gezet’ weggeconcurreerd door de sterke vorm setten.
Soms ook veranderen sterke werkwoordsvormen van klank, een verschijnsel dat we veel tegenkomen in het Engels. Het Engels heeft net als het Nederlands en het Fries twee soorten werkwoorden: regelmatige (of zwakke) werkwoorden en onregelmatige (of sterke) werkwoorden. Regelmatige werkwoorden hebben een verleden tijd en voltooid deelwoord met een d of een t. Onregelmatige werkwoorden hebben een verleden tijd door een onregelmatige verandering, vaak van de klinker van het werkwoord.
Sing-sang-sung a song
Sommige zeer frequente werkwoorden zijn al duizenden jaren onregelmatig, zoals het meest voorkomende werkwoord ‘to be’: be – was – been. Toch zijn in deze zogenaamd onregelmatige werkwoorden allerlei kleinere regelmatigheden te vinden. Wetenschappers kijken bij dit type werkwoorden haast altijd naar overeenkomsten tussen verschillende tijden. Dan worden bijvoorbeeld in het Engels groepjes als de volgende onderscheiden: sing-sang-sung (i-a-u) of sting-stung-stung (i-u-u). Als er vervolgens concurrentie is tussen werkwoordsvormen met a en u in de verleden tijd, dus I sang tegenover de nieuwe vorm I sung, dan kunnen ze dat niet verklaren. Want de patronen i-a-u en i-u-u komen ongeveer even vaak voor. Dus hoe zit dat dan?
Op de Fryske Akademy zijn we bezig een model hiervoor te ontwikkelen dat toegepast kan worden op het Engels, het Nederlands en het Fries. We zijn begonnen met het Engels, omdat we voor het Engels frequentielijsten hebben en voor het Fries nog niet. Een frequentielijst is een rangorde van werkwoorden op basis van een telling in een verzameling teksten die representatief zijn voor de gewone taalgebruiker. Het meest voorkomende werkwoord is in het Engels to be, dan to have, daarna to do.
Concurrerende klinkers
Nu is er in het Engels bij een groepje onregelmatige werkwoorden concurrentie tussen a en u. Als gevolg daarvan is bijvoorbeeld sting – stang – stung veranderd in sting – stung – stung ‘steken’. Dat verleden tijd en voltooid deelwoord identiek worden, is een tendens die al heel lang gaande is. Bij zwakke werkwoorden zijn verleden tijd en voltooid deelwoord altijd hetzelfde (bijvoorbeeld jump – jumped – jumped). Op zich niet zo gek aangezien verleden tijd en voltooid deelwoord qua betekenis dicht bij elkaar liggen. Maar waarom is het dan niet sting – stang – stang geworden?
In welk opzicht is het patroon i-u-u sterker dan het patroon i-a-a? Beide patronen komen ongeveer even vaak voor, dus het ligt niet aan het patroon als geheel. Ook in de Engelse dialecten rukken de verleden tijdsvormen met u op. En als Amerikaanse leerlingen op de middelbare school fouten maken in hun werkwoordstijden, dan blijkt dat ze vaak de u gebruiken waar een a had moeten staan. Dan schrijven ze ‘the ship sunk’ in plaats van het correcte ‘the ship sank’. Een deel van het antwoord is dat de u ook in andere patronen veel voorkomt, bijvoorbeeld cut-cut-cut. Een ander deel van het antwoord is dat de menselijke geest de kracht van een patroon (de kracht van de u in het voltooid deelwoord tegenover de kracht van de a in het voltooid deelwoord) logaritmisch waarneemt.
Logaritme en menselijke waarneming
Wij hebben een wiskundige formule ontwikkeld op basis van tokenfrequenties (het aantal voorkomens van een vorm in taal), waarin de typefrequentie (het aantal vormen dat samen een patroon vormt) automatisch meegerekend wordt. Deze formule geeft ons een indicatie van de concurrerende kracht van een bepaald klinkerpatroon.
Onze formule luidt als volgt:
concurrerende kracht = SUM (LOG (tft1 … tftn))
waar tft1 … tftn = tokenfrequentie van elk type van het patroon. Je neemt per type de logaritme van de tokenfrequentie, en als je klaar bent, tel je al die waarden bij elkaar op. Dat geeft je een waarde voor de concurrerende kracht van een patroon. Wij hebben deze formule getest met frequenties van dertig Engelse werkwoorden met ofwel een u of a in de verleden tijd. Daaruit bleek dat de formule een goede voorspeller is van klinkerveranderingen zoals die van sank naar sunk.
Waarom komt dit goed uit? Welnu, menselijke waarneming is logaritmisch. Voorbeeldje: als wij een geluid als twee keer zo hard ervaren, is het in werkelijkheid tien keer zo hard. De decibelschaal is logaritmisch: elke 10 decibel erbij is een verdubbeling van het lawaai. Dus van 20 naar 30 is een verdubbeling, en van 90 naar 100 is ook een verdubbeling. Zo werken decibellen, omdat menselijke waarneming logaritmisch is.
Van tokenfrequentie wisten we dat die ook logaritmisch wordt waargenomen. We hebben echter geen bewijs dat typefrequentie logaritmisch is.
Samen sterk
Onze formule laat zien dat typefrequentie eigenlijk automatisch wordt meegenomen in onze waarneming van tokenfrequentie. De formule verklaart dat tien werkwoorden die niet zo vaak voorkomen toch veel sterker staan dan één werkwoord dat heel vaak voorkomt. Neem bijvoorbeeld het werkwoord to be: be – was – been. Hoewel to be het meest voorkomende werkwoord is, is er geen enkel werkwoord dat onder invloed van to be net zo vervoegd wordt. Maar er zijn vele werkwoorden van het type fling – flung – flung, dig – dug – dug, sting – stung – stung. Maar ook als je al hun frequenties optelt, halen ze het niet bij be – was – been. Toch sluiten andere werkwoorden zich bij deze klasse aan.
Onze mathematische formule heeft als gevolg dat het feit dat ze met velen zijn extra zwaar meetelt, en zodoende wordt hun concurrerende kracht als groep, als klasse verklaard. Daarom is het goed mogelijk dat onze formule iets belangrijks weergeeft over de manier waarop onze menselijke geest talige patronen verwerkt. Het lijkt alsof onbewuste waarneming logaritmisch is, terwijl bewuste waarneming op een andere manier werkt. Onze waardeoordelen lijken zich bijvoorbeeld te hechten aan wat we bewust waarnemen (de zachte g bijvoorbeeld, of het gebruik van ‘hun’ als onderwerp), maar niet aan iets wat we niet bewust waarnemen. Zodra we representatieve frequentielijsten van onregelmatige Friese werkwoorden hebben, gaan we dezelfde soort analyse toepassen op het Fries.