Historicus Adriaan verruilde de archieven voor het theaterpodium. Hij werd gespreksleider bij een club die universitaire lezingen en interviews organiseert met een filosofische inslag. Het doel: wetenschappers héle goede vragen stellen. Maar wat is dan een hele goede vraag? Adriaan vroeg collega’s en filosofen Pam Tönissen en Marcel Becker naar het antwoord.
“Iedereen mag zeggen dat die filosoof is,” vertelt Pam Tönissen. “Het is geen beschermde titel. Dus als je iets met kristallen doet, mag je ook zeggen: ‘Ik ben filosoof.’” Marcel Becker lacht. “Je hebt vast heel filosofisch ingestelde kristallologen,” zegt hij, “daar twijfel ik niet aan. Maar als je mij vraagt ‘Wanneer ben je filosoof?’, dan zeg ik dat een filosoof een bepaald soort vragen stelt.”
Tönissen en Becker zijn beide filosoof – met diploma. Daarnaast zijn ze mijn collega’s bij Radboud Reflects, een club waar ik sinds een jaar ook voor werk. Wat we doen? We zetten wetenschappers op een theaterpodium om ze over allerlei thema’s te laten praten. Bij ons mogen academici vertellen over hun grafieken, over hun breinscans of hun historische bronmateriaal. Maar nadat ze dat hebben gedaan, proberen we de sprekers naar gevaarlijker terrein te lokken. Tijdens een interview vragen we ze om te filosoferen.
Ik heb op het terras van de Nijmeegse campuskroeg afgesproken met Tönissen en Becker. De eerste filosoof heeft al vele wetenschappers geïnterviewd, waaronder de bekende primatoloog Frans de Waal. Er zaten toen ruim achthonderd luisteraars in de uitverkochte zaal van een Nijmeegse schouwburg. Becker is een ethicus, een filosoof die zich bezighoudt met goed en kwaad. Ook hij interviewt sprekers voor Radboud Reflects. Daarnaast wisselt hij regelmatig zijn kleurrijke wijsgerentrui in voor een strakgesneden pak om workshops te geven aan Zuidasadvocaten. Wat hij dan met ze doet? “Ik stel ze vragen waar ze lang over moeten nadenken.”
Geïrriteerd door grote denkers
Een filosoof staat in een traditie, menen Tönissen en Becker. “In je studie,” vertelt Tönissen, “leer je wat filosofen voor ons hebben gezegd, gevonden en gedacht. En daar moet je iets mee. Je moet hun argumentaties in stukjes hakken om vervolgens te kijken of je daar iets tussen kan krijgen.” Becker beaamt dat: “Een oom van mij was boer. Die kon zo na een dag werken over het land heen kijken en dan stelde hij vragen die wij zeker filosofisch zouden noemen. Je hoeft het niet per se gestudeerd te hebben. Maar het helpt wel heel erg.”
Becker ziet filosoferen als een gesprek met andere denkers, ook uit andere tijden. En daarin ben je het niet altijd met elkaar eens, juist niet. “Ik merk dat ik filosofisch op m’n best ben, als ik word geconfronteerd met iemand met wie ik het niet eens ben. De adrenaline die dan rondpompt komt mijn denkkracht ten goede.” En dat is iets wat filosofen delen, aldus Becker. “Een van de eigenaardige dingen aan filosofen is dat ze het zelden tot nooit met elkaar eens zijn. En dat ze daarvan genieten.”
Aannames uiteen trekken
Tönissen merkt dat ze als filosoof ook aangaat bij meningsverschillen. Bijvoorbeeld als ze een felle internetdiscussie tegenkomt. “Je ziet dat mensen op een forum dan dezelfde term gebruiken, maar die op verschillende manieren begrijpen. Er zitten aannames onder een begrip, maar die maken ze niet expliciet. Als op Twitter het over ‘vrijheid van meningsuiting’ gaat, vraagt nooit iemand: ‘maar wat bedoel je nou met die term?’”
Filosofie gaat dus vaak over de betekenis van een woord of een fenomeen. En die betekenis is niet vanzelfsprekend. Betekenis, stelt Becker, is namelijk niet empirisch – door waarneming – vast te stellen. “Je kan het niet aan de realiteit toetsen. Een filosoof zegt niet: ‘Onderzoek heeft aangetoond dat…’”
“Ik heb hiervan een goed voorbeeld,” vult Tönissen enthousiast aan. “De vrije wil. Neurowetenschappers zien op hersenscans dat mensen al de beslissing nemen om op een knop te drukken, voordat ze bewust zijn van die keuze. En dan roepen sommige neurowetenschappers: ‘zie je wel, vrije wil bestaat niet!’ Maar daarin zit een enorme veronderstelling dat vrije wil betekent dat je je bewust bent van keuzes. Maar waarom moet dat?”
Zo ingewikkeld als neurowetenschappen en vrije wil hoeft het volgens Becker niet eens te worden voordat je begint met filosoferen. “Een simpele zin als ‘de kat ligt op de mat’, daar zit al een waaier aan vooronderstellingen achter. Wat een ‘kat’ is en wat een ‘mat’ is, bijvoorbeeld.”
Maar wordt het nu niet een eindeloos woordenspel?
“Heb je ooit ‘zwaartekracht’ gezien?,” vraagt Becker.
Ik houd mijn glas Ice Tea boven de tafel. “Nou, als ik dit loslaat zien we toch zwaartekracht?”
Becker schudt zijn hoofd. “Nee, Aristoteles zou zeggen: dat glas zoekt een punt om te rusten.”
Verwarring op een hoger niveau
Even voor de duidelijkheid, Becker wil de zwaartekracht niet ontkennen. Het gaat hem erom dat, voordat er technieken en methoden bestonden om het bestaan van zwaartekracht aan te tonen, Aristoteles moest filosoferen waarom zijn glas ijsthee kapotviel – of zijn amfoor met wijn. Aristoteles moest aannames maken en die bevragen. “En daarom is filosofie de moeder van alle wetenschappen”, stelt Becker, “want een wetenschap ontstaat wanneer mensen op filosofische vragen empirisch antwoord geven, waarna weer nieuwe filosofische vragen ontstaan.”
Het begint inmiddels bij mij te duizelen. En dat is juist goed, aldus Becker, want verwarring is het doel. Becker: “Ik omschrijf filosofie als het opstijgen van verwarring op een laag niveau naar verwarring op een hoog niveau. Filosofen geven geen definitieve antwoorden, maar ze houden zich wel bezig met vragen die iedereen heeft. Wat betekent het voor mijn leven dat ik ooit doodga? Wat is echte vriendschap? Als de mensheid toch met die vragen bezig is, dan kun je beter op een goede manier met die vragen leren omgaan.”
En hoewel definitieve antwoorden niet mogelijk zijn, kun je wel betekenis geven aan de dood, het leven en vriendschap, aldus Tönissen. Die betekenis is volgens haar, met een moeilijk woord, ‘emergent’.
Een emergent fenomeen bestaat uit simpele onderdelen, maar door de combinatie van die onderdelen ontstaat er iets wat complexer is dan die onderdelen. “De som is meer dan de delen,” legt Tönissen uit. “Dus één plus één is niet twee, maar drie. Geen enkel molecuul in je lichaam leeft, maar jij leeft wel. Geen enkele letter in het woord ‘hond’ verwijst naar een harige viervoeter, maar die vier letters samen betekenen dat wel.”
“Oké, dit klinkt misschien vaag en zweverig,” vervolgt Tönissen. “Wat ik wil zeggen: alle betekenis heeft alleen maar betekenis in een relatie tussen verschillende onderdelen.” Voorbeeld: het leven heeft alleen betekenis in relatie tot de dood.
De goede vraag
Filosofen hakken argumentaties in stukjes, zaaien hogere verwarring en zoeken emergente betekenis; maar nu weten we nog niet hoe je een goede vraag stelt. “Als filosoof,” stelt Becker, “heb je, vanuit de filosofische bagage, altijd wel een schroefje, moertje of een boutje, waarmee je een vraag kan stellen waardoor mensen in de zaal denken: ‘goh, wat een goede vraag’. En dat komt omdat het eigenlijk ook hún vraag al was, maar dan net iets beter verwoord.”
Tönissen herkent zich daarin. Als filosoof en interviewer zet ze op het podium, samen met het publiek, een stap naar achteren. “Je wilt erachter komen hoe sprekers elementen in een discussie begrijpen.” De beste vraag is dus een ogenschijnlijk simpele: wat bedoel je nu precies?