Hoe veel is ‘veel’? En hoe groot is ‘groot’? We gebruiken meestal geen exacte maten als we iets vertellen en toch begrijpen we elkaar prima. Promovendus Arnold Kochari onderzoekt hoe we dit doen. Kennislink bezoekt hem op verschillende momenten tijdens het onderzoekproces.
Wetenschappers vertellen meestal graag over hun onderzoek, maar Arnold Kochari spat bijna uit elkaar van enthousiasme als hij erover vertelt. “Je kunt van iemand zeggen dat hij groot is, maar ook van een gebouw, en dan betekent ‘groot’ iets heel anders,” zegt hij met glinsterende ogen. “We zijn geneigd te denken dat elk woord een duidelijke, eigen betekenis heeft, maar zo werkt het niet voor woorden als ‘groot’, ‘klein’, ‘lang’ en ‘kort’. Hoe begrijpen we elkaar dan toch?”
Kochari is nu een half jaar bezig met zijn promotieonderzoek en kan aan de lopende band voorbeelden geven van vaag taalgebruik dat we toch probleemloos accepteren en begrijpen: “Hoeveel is ‘de meeste’ in een zin als ‘De meeste ballen zijn geel’?” Hij is niet alleen geïnteresseerd in het gebruik van ‘vage’ bijvoeglijke naamwoorden, maar ook van onbepaalde telwoorden als ‘veel’, ‘weinig’ en ‘enkele’. De komende drieënhalf jaar zal hij werken aan een theorie hierover en op zoek gaan naar de onderliggende processen in ons brein.
Pionieren
“Dit is een totaal nieuw onderzoeksgebied,” aldus Kochari, die zijn onderzoek uitvoert binnen het Language in Interaction-project. “Tot nu toe is het onderwerp alleen theoretisch benaderd, maar niemand heeft nog gekeken naar de psycholinguïstische kant, dus naar hoe onze hersenen dit doen. Ik kan dus echt pionieren.”
Zijn begeleiders sluiten gelukkig goed aan bij dit nieuwe onderzoeksveld. Kochari: “Mijn ene begeleider zit in Amsterdam, bij het Institute for Logic, Language and Computation, waar voornamelijk theoretische modellen worden ontwikkeld. En de andere werkt bij het Donders Instituut, waar hij vooral veel psycholinguïstische experimenten doet. Beiden weten ze veel van hun eigen benadering, maar weinig van die van de ander. Ik ga daar een brug tussen bouwen.”
Eerst gedrag, dan hersenen
“Het eerste jaar ben je als promovendus vooral bezig met het lezen van vakliteratuur, discussiëren met je begeleiders en het opdoen van ideeën,” aldus Kochari. “De afgelopen maanden heb ik wel al een klein, online gedragsexperiment gedaan. Niet zozeer om data te verzamelen, maar meer om te kijken of mijn experiment werkte zoals ik voor ogen had. Hopelijk kan ik eind mei met mijn eerste echte experiment beginnen.”
Met dit experiment wil Kochari onderzoeken hoe (en hoe snel) de proefpersoon oordeelt over zinnen die een plaatje beschrijven. Zijn bijvoorbeeld inderdaad de meeste ballen in het plaatje geel? “Later ga ik ook EEG-experimenten doen, zodat ik meer te weten kom over de verwerking in de hersenen,” aldus Kochari. “Maar die kosten veel meer voorbereiding, dus dan wil ik eerst zeker weten of de manipulatie die ik voor ogen heb ook zo werkt. Ik kan niet voortbouwen op bestaande literatuur en experimenten, dus ik moet echt de tijd nemen om te zorgen dat ik het goed doe.”
Inschatten en vergelijken
Wat verwacht de jonge onderzoeker te vinden? Kochari: “Als je zegt dat iets ‘groot’ of ‘lang’ is, vergelijk je het met iets anders. In de cognitieve psychologie zijn theorieën ontwikkeld over hoe ons waarnemingscentrum dit inschat. Dit mechanisme heeft waarschijnlijk invloed op onze taal. Zo kan je wel zeggen dat een gebouw 2,14 keer zo hoog is, maar niet dat iemand 2,14 keer zo mooi is. Waarschijnlijk komt dit doordat we voor lengte een specifieke schaal – meters – hebben, maar niet voor schoonheid.”
“Een ander idee is dat je het onderwerp misschien vergelijkt met een prototype uit je geheugen. Basketbalspelers zijn lang, dus een ‘lange basketbalspeler’ zal dan nóg langer zijn,” aldus Kochari. “Maar hoe vorm je zo’n prototype? En hoe ver moet iets afwijken van het prototype voor je het ‘lang’ noemt? En stel dat je allemaal verschillende lepels op tafel hebt liggen en iemand vraagt om de ‘grote lepel’. Vorm je dan ter plekke een nieuw prototype? Waarschijnlijk wel, maar dat is nog niet experimenteel aangetoond.”
“Telwoorden zijn ook al veel onderzocht in de cognitieve psychologie,” vertelt Kochari. “Daaruit blijkt dat ons brein twee systemen heeft voor de benadering van aantallen. Met het Approximate Number System (ANS) schatten we grof in hoeveel er van iets is en met het exacte systeem weten we precies hoeveel. ANS blijkt ook bij kleine kinderen en sommige dieren aanwezig te zijn en lijkt dus evolutionair meer basaal. Daarbovenop is het exacte systeem ontwikkeld.”
Toekomst
“Mensen vragen me vaak waarom ik hier onderzoek naar doe. Het is natuurlijk heel basaal onderzoek, maar ik denk dat er zeker waardevolle toepassingen voor zijn,” aldus Kochari. “Als we meer weten over hoe ons brein taal verwerkt, kunnen we bijvoorbeeld kinderen met een taalstoornis beter helpen. Of mensen met een hersenbeschadiging die problemen hebben met taalbegrip. En denk ook aan de ontwikkeling van computers die ons vage taalgebruik kunnen begrijpen.”
Kochari: “Als ik over drie jaar nog steeds zo enthousiast ben over dit onderwerp, hoop ik als onderzoeker in Europa te blijven werken. Maar ik denk er ook aan om de ervaringen die ik heb opgedaan mee terug te nemen naar Kazachstan. Ik zal daar niet in de wetenschap kunnen werken, want daar zijn geen echte labs. Dat is dan ook oké, maar voorlopig hoop ik dat ik nog heel lang in de wetenschap verder kan.”