Deze week zal Benedictus XVI, paus en bisschop van Rome, aftreden. Al eeuwen is het zo dat wie de Heilige Stoel in het Vaticaan bezet, de onbetwiste leider van de Rooms-Katholieke kerk is. Maar de kerk heeft vele bisschoppen. Waarom is juist die van Rome zo machtig geworden? Lange politieke strijd en vervalste documenten hebben de paus een waar monopolie in geloofszaken gegeven…
Wanneer de Rooms-Katholieke kerk van leider wisselt maakt dat ook anno 2013 indruk, zowel binnen als buiten het katholieke geloof. Allerlei eeuwenoude rituelen en symboliek moeten de toeschouwer duidelijk maken dat het hier om iets gewichtigs gaat. Elke katholiek kan dit bevestigen. In die godsdienst is de paus (Latijn: ‘papa’, vadertje) namelijk de rechtstreekse ‘tussenpersoon’ van God. Letterlijk de Pontifex: ‘bruggenbouwer’ tussen hemel en aarde.
De autoriteit die die functie meebrengt ontleent de Paus tot op de dag van vandaag onder andere aan de ‘Liber Pontificalis’, het Boek der Pausen. Het is een serie levensbeschrijvingen van de vroegste pausen tot in de negende eeuw, te beginnen met de allereerste paus, de apostel Petrus. Dit belangrijke boek is vermoedelijk in de zesde eeuw na Christus ontstaan. Daarin staat te lezen dat Petrus door Jezus zelf uitverkoren was als de eerste leider van de Christelijke kerk. Al zijn opvolgers – de huidige paus Benedictus XVI als laatste in dat rijtje – zijn rechtstreekse opvolgers.
Petrus: de Rots
Volgens de Bijbel noemde Jezus zijn apostel Simon ‘de rots (‘Kefas’ in het Aramees, ‘Petros’ in het Grieks) waarop hij zijn kerk zou bouwen’ en kreeg hij de sleutels van het koninkrijk van de hemel. De twee sleutels zijn nog altijd het symbool van de paus. In het evangelie van Johannes noemt Jezus hem zelfs als zijn opvolger. Volgens de Christelijke traditie – al staat het niet in de Bijbel – stierf Petrus de marteldood in Rome door zich uit respect voor Jezus ondersteboven te laten kruisigen.
Of deze Petrus ooit echt in Rome is geweest en daar de leiding heeft genomen over de vroege Christelijke gemeenschap is echter nogal onduidelijk. In ieder geval is wel bekend dat de vroegste Christelijke gemeenschappen helemaal niet bekend waren met een centrale leider of het begrip paus. Ze waren losjes georganiseerd omdat de eerste Christenen in de veronderstelling leefden dat Jezus snel terug zou komen op aarde. Pas toen rond het begin van de tweede eeuw bleek dat die terugkeer nog wel even op zich liet wachten ontstond de behoefte aan meer hiërarchie en organisatie.
Er ontstonden lokale leiders in de vorm van bisschoppen (Latijn: Episcopus, toezichthouder). Terwijl de gemeenschappen groeiden en de Christelijke heilsleer zich door het steeds instabieler wordende Romeinse Rijk verspreidde, kregen de bisschoppen steeds meer macht en invloed. Maar de bisschop van Rome had nog geen bijzondere positie. Op de eerste grote kerkvergadering, in het jaar 325 georganiseerd door keizer Contstantijn de Grote, was hij niet eens aanwezig.
Tegen het einde van de vierde eeuw veranderde dat. Constantijn had zich als eerste Romeinse keizer tot het Christendom bekeerd. Veel van zijn latere opvolgers zagen in dat het Romeinse Rijk voor zijn politieke stabiliteit afhankelijk was van de steun van de Christenen. Verschillende Romeinse keizers stelden geld ter beschikking om voor de bisschop in de hoofdstad Rome kerken en paleizen te bouwen.
Verdediger van de stad
Toen in 395 n. Chr. het Romeinse Rijk definitief werd opgedeeld in een oostelijk en westelijk deel en de macht van de West-Romeinse keizer daarna snel afnam, was het steeds vaker de bisschop van Rome die de leiding nam als de stad verdedigd moest worden tegen barbaarse volken. Zo verdedigde paus Leo I in 452 de stad tegen een aanval van de Hunnen.
Leo I, die in zijn strijd tegen dit soort vreemde stammen van de wereldlijke macht geproefd had, legde ook nog maar eens uit waarom de bisschop van Rome de belangrijkste was: In vele van zijn brieven en geschriften haalt hij de evangelieteksten over Petrus aan. Petrus was door Jezus immers aangewezen als opvolger en stierf in Rome.
Wie durfde te betwijfelen dat de macht bij de paus in Rome lag, bracht zijn eigen zielenheil in het grootste gevaar. “Ecclesia Romana semper habuit primatum” (De kerk van Rome heeft altijd het primaat) was zijn krachtige lijfspreuk. Om zijn verbintenis met Petrus te onderstrepen liet hij zich als eerste paus bijzetten in de Sint-Pietersbasiliek, die eerder in opdracht van Constantijn was gebouwd op de plek van het (vermeende) graf van Petrus. Een traditie die nog altijd voortduurt.
De opvolgers van Leo I gingen daarna door met het versterken van de macht van de bisschop van Rome. Paus Gelasius I (492-496) noemde zich voor het eerst pontifex. Een toespeling op de grote Romeinse keizers van weleer die zichzelf Pontifex Maximus (grootste bruggenbouwer) noemden, om te onderstrepen dat ook zij een rechtstreekse band met de Romeinse goden hadden.
Gregorius I, bijgenaamd de Grote, verdedigde in 568 wat over was van het Romeinse Rijk – niet veel meer dan het noordelijke deel van het Italische schiereiland – tegen de Longobarden. Hij legde de basis van de Pauselijke Staat, gebieden waar de paus als soeverein wereldlijk heerser erkend werd. Tegenwoordig is daarvan alleen nog Vaticaanstad over. Paus Gregorius de Grote zou de bedenker zijn van de beroemde gregoriaanse kerkzang die hem door een duif zou zijn ingefluisterd.
Geknutseld document
Ondertussen was ook op kerkvergaderingen (concilies) steeds vaker een punt van strijd wie het laatste woord had bij religieuze vraagstukken. Kwesties over het geloof hadden in de oudheid tenslotte ook altijd een sterke politieke kant. Had de wereldlijke vorst (koningen en keizers) of de bisschop het voor het zeggen? Het was een strijd die tot ver in de middeleeuwen door zou gaan.
In de achtste eeuw knutselde de pauselijke curie een document in elkaar om te bewijzen dat dat recht de bisschop van Rome toekwam. Met dat document, bekend als de Constantijnse schenking, zou keizer Constantijn in de derde eeuw die beslissingsbevoegdheid hebben overgedragen aan de toenmalige paus Sylvester I, omdat hij hem van melaatsheid zou hebben genezen. Pas in de vijftiende eeuw toonde de Italiaanse humanist Lorenzo Valla na vergelijking met andere bronnen aan dat het een vervalsing betrof.
Ondanks dat de bisschoppen van Rome steeds vaker een primaire positie opeisten, stelde een grote kerkvergadering in 691 nog dat vijf bisschoppen van belangrijke steden, de patriarchen, een ‘erepositie’ hadden binnen de Christelijke wereld. Naast Rome was dat de bisschop van Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem. Officieel waren zij allen gelijkwaardig.
Machtsvacuüm
Maar door de oprukkende Islam in het oosten verminderde de macht en het aanzien van de patriarchen van Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem al snel. In Constantinopel hield de Byzantijnse keizer veel macht in handen. Maar de bisschop van Rome bevond zich na de ondergang van het West-Romeinse rijk in een machtsvacuüm en kon zijn bevoorrechte positie ook echt omzetten in macht.
Vroeg-middeleeuwse pausen deden dat dan ook volop. In de achtste eeuw werd Rome een echte pauselijke stad vol nieuwe kerken, symboliek en openbare rituelen. Omdat de paus inmiddels werkelijk een hoop macht had deden vorsten als Karel de Grote hier graag aan mee.
De vaste basis van de macht van de paus was in de achtste eeuw wel gelegd. Maar de strijd rond het pausdom ging in de middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd volop door. De zogenaamde investituurstrijd, een jaren durende politieke controverse tussen de paus en de keizer over wie het recht had bisschoppen te benoemen, is daarvan het bekendste voorbeeld.
Dat de paus voor heel veel mensen nog altijd een autoriteit is zal ook op 28 februari weer blijken. Dan zal Benedictus XVI, de 256e paus van de Katholieke kerk, aftreden. Het wachten is daarna op witte rook uit de schoorsteen van de Sixtijnse Kapel, dat is het teken dat de kardinalen het eens zijn over wie hun nieuwe leider wordt. God heeft dan weer een nieuwe opvolger voor de apostel Petrus aangewezen.