In de jaren vijftig begonnen computers in ons land aan een onstuitbare opmars binnen bedrijven, universiteiten en onderzoeksinstituten. Twee experts schreven het boek ‘Computerpioniers’ over deze ‘elektronische rekenmachines’.
Zonder computers had ik deze tekst niet kunnen schrijven en jij dit niet kunnen lezen. Ze zijn inmiddels haast niet meer weg te denken uit ons leven. De hele dag door maken we er gebruik van om te mailen, filmpjes te bekijken en te werken.
Maar dat was natuurlijk lang niet altijd zo. In de jaren vijftig maakte Nederland voor het eerst kennis met de computer. Toen was het nog een log apparaat, een soort enorme rekenmachine. Zo werden ze ook genoemd: elektronische rekenmachine of modern rekenapparaat. Een klein groepje wetenschappers, ingenieurs en onderzoekers, dat openstond voor vernieuwing, maakte er gebruik van.
Gerard Alberts, docent geschiedenis van wiskunde en informatica van de Universiteit van Amsterdam, en informaticus Bas van Vlijmen schreven er het boek ‘Computerpioniers’ over. Ze richten zich specifiek op de pioniers van de jaren vijftig.
Telefoonverkeer
Daar waar veel gerekend werd, werd de computer met open armen ontvangen. Bijvoorbeeld bij de telefooncentrale. Het aantal abonnees en het telefoonverkeer groeide in die tijd zo snel, dat de centrales overspoeld werden. Ze konden het amper aan en een verstopping dreigde, volgens Alberts en Van Vlijmen.
“Een van de belangrijkste problemen bij het ontwerpen van telefooncentrales was het vinden van de balans tussen enerzijds het aantal verbindingen naar de centrale en anderzijds de kans dat de centrale volledig bezet zou zijn”, schrijven de auteurs.
Daarom berekenden onderzoekers blokkerings- en wachtkansen. Een nieuwe ‘elektromechanische machine’ om het telefoonverkeer te simuleren bood uitkomst. Die regelde dus niet het telefoonverkeer, maar schatte in hoe zwaar de centrales gebruikt zouden worden, zodat de PTT daar op in kon spelen. Bij de grote rekenpartijen kwam de computer van pas.
De klapclub
‘Computerpioniers’ staat vol met dit soort interessante voorbeelden. Bij vliegtuigbouwer Fokker werden de nieuwe rekenmachines gebruikt om de aerodynamica te berekenen. De KLM paste ze toe bij de vervoersadministratie. Ook bij het ontwerp van de Haringvlietsluizen waren computers belangrijk, vooral om na te gaan of ze de golfklappen konden weerstaan. De ingenieurs die deze berekeningen deden, werden treffend de ‘Klapclub’ genoemd.
Het boek is een eerbetoon aan de vele pioniers in Nederland, die met de nieuwe technologie werkten en worstelden. ‘Computerpioniers’ lijkt behoorlijk compleet, veel projecten worden genoemd. En dat is ook direct het grote nadeel. Omdat zoveel namen en afdelingen de revue passeren leest het boek vrij stroef. Bovendien hebben de auteurs helaas ook geen gouden pennetje. Wat meer citaten van onderzoekers die in de jaren vijftig met computers werkten, had het boek levendiger gemaakt. Maar ze worden meestal alleen maar genoemd.
Ondanks deze kritiek is dit toch een interessant boek, omdat er veel waardevolle informatie in staat over de ontwikkeling van computers. De auteurs laten duidelijk zien hoe ze Nederland veroverden. Maar er had nog veel meer in gezeten.