Veel mensen denken dat geschiedenis maar saai is. Iets voor oude mensen met grijs haar, nerds en introverten. Maar geschiedenis is zeker niet enkel voor mensen die zich graag helemaal alleen opsluiten in de stilte van een stoffig archief. Archief- en schrijfwerk in een rustige omgeving hoort weliswaar bij mijn vak, maar zonder een uitgebreid netwerk met wie je de nieuwste en coolste vondsten en ideeën deelt, kom je als historicus niet bijzonder ver.
Een introvert ben ik absoluut niet. Ik ben afgestudeerd in de antropologie – een discipline waarbij het juist gaat om veel interactie, gesprekken en interviews. Toen ik aan mijn promotieonderzoek over de bedevaart naar Mekka in een historisch perspectief begon, vreesde ik voor mogelijke obstakels op mijn weg. Werd dit een jarenlang eenzaam pad door oude geschriften? Zou mijn extroverte karakter mij bij dit onderzoek in de weg staan?
Inmiddels weet ik zeker dat het tegendeel waar is: tot dusver is mijn onderzoekstraject allesbehalve eenzaam. De continue uitwisseling met collega’s hielp me vaak op mijn weg naar en door het archief. Een proefschrift gebaseerd op historische bronnen schrijf je namelijk nooit alleen. Integendeel, je hebt hechte samenwerking en wederzijdse inspiratie juist nodig om tot interessante inzichten over het verleden te komen.
De complexiteit van ‘global history’
Dat je binnen de geschiedenis niet in je uppie werkt is zeker het geval bij ‘global history’, een geschiedenis die draait om de contacten die mensen in het verleden over de wereld heen met elkaar hadden. Dankzij de vooruitgang in de stoomvaart en de uitbreiding van railnetwerken werd het makkelijker voor mensen – onder andere islamitische pelgrims naar Mekka, waarop mijn onderzoek zich richt – om aan langeafstandsreizen te beginnen tijdens de late negentiende en vroege twintigste eeuw. Ook de uitvinding van nieuwe communicatietechnologieën (zoals bijvoorbeeld fotografie) intensiveerde interculturele contacten over de hele wereld. Dit droeg bij aan een nieuwe ‘globale’ realiteit, waar mensen uit verschillende windstreken met elkaar in verbinding raakten.
Om deze globale contacten in kaart te brengen, moet je als onderzoeker uiteenlopende historische en culturele contexten duiden, je onderzoeksmateriaal in archieven zoeken die vaak over de wereld verspreid zijn en een aantal verschillende talen en schriften kunnen lezen en begrijpen. Als PhD-student en beginnende wetenschapper is en blijft dit natuurlijke een uitdaging, wat samenwerking niet alleen relevant maar zelfs noodzakelijk maakt.
Een Europees onderzoeksproject
Veel inspiratie en ondersteuning voor mijn onderzoek vind ik bij collega’s van het Europees onderzoeksproject waarvan ik deel uitmaakte. Ik heb het geluk gehad mijn promotietraject samen te starten met veertien andere promovendi afkomstig uit een reeks landen in Europa, het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de VS. Ze hebben allemaal andere achtergronden, interesses en expertises: sommige van mijn collega’s zijn opgeleid in mediastudies, anderen in antropologie, geschiedenis of hebben een achtergrond in taal- en regiostudies.
We zijn verbonden aan universiteiten in heel Europa onder de titel van het project Mediating Islam in the Digital Age. Zo belichten we samen allemaal verschillende aspecten van islam en nieuwe media.
Het project was een vruchtbare voedingsbodem voor het ontstaan van nieuwe ideeën. Vanaf het begin zijn we aangemoedigd om samen te werken en de gemene deler binnen onze deelprojecten te vinden. Door met collega’s van gedachten te wisselen en historische bronnen of academische literatuur te bespreken, kreeg ik al vaker nieuwe en waardevolle inzichten voor mijn eigen onderzoek.
Met een Egyptische collega nam ik bijvoorbeeld Arabische bronnen door. Samen bekeken we de correspondentie van een historisch figuur: de (onder Oriëntalisten) beroemde islamoloog Ignác Goldziher (1850-1921). In de vroege twintigste eeuw correspondeerde hij met verschillende geleerden in Europa, maar ook met intellectuelen in het Midden-Oosten en daarbuiten. Hij sprak heel veel talen vloeiend en schreef ook in deze talen. Best lastig om dit soort mensen te bestuderen, als je zelf als onderzoeker maar een klein percentage van deze talen beheerst.
Maar door samen te werken, los je dat als onderzoeker dus slim op. Mijn collega die van Egyptische afkomst is, richtte zich op de Arabische correspondentie van Goldziher. Ik focuste me vooral op de Duitse en Engelse brieven die hij schreef en ontving. Zo belichtten we hoe het onderzoeks- en publicatieproces van een van zijn werken plaatsvond tussen Damascus, Budapest, Londen en Leiden in de vroege twintigste eeuw, ten tijden van de eerste wereldoorlog.
Geschiedenis schrijf je niet alleen
Veel mensen denken dat je eenzaam wordt van historisch promotieonderzoek. Sommige dingen, zoals het schrijfproces, moet je natuurlijk alleen doen. Naar schatting breng je tussen 1000 en 2000 uren van je leven achter het scherm door om zo’n dissertatie op papier te brengen. Maar op basis van mijn eigen ervaring ben ik ervan overtuigd dat je geschiedenis helemaal niet alleen kan schrijven. Het staat altijd in dialoog met het werk en de kennis en ervaring van anderen. Ik kijk naar het verleden als een grote puzzel – en samen puzzelen is meestal efficiënter!