Het meeste onderzoek naar de fundamentele taalontwikkelingsvragen gaat over kinderen die één taal leren. Maar ook van meertalige kinderen kunnen taalonderzoekers veel leren.
Een vraag die veel taalonderzoekers bezighoudt, is of taalleren anders is dan het leren van andere vaardigheden. Deze vraag hangt samen met de hypothese dat mensen voor taal specifieke hersendelen en hersenfuncties ontwikkeld hebben. Er is onderzoek dat suggereert dat taal zich autonoom ontwikkelt. Meertalige kinderen laten echter zien dat taalontwikkeling bepalend kan zijn voor de ontwikkeling van vaardigheden buiten taal.
Onderzoek op het gebied van de taalpathologie, de wetenschappelijke richting die zich bezighoudt met taalstoornissen, toont aan dat taalleren niet bepaald wordt door IQ of cognitieve rijpheid. Een interessant voorbeeld is Christopher. Christopher is een volwassen man die in bepaalde opzichten niet meer weet dan een kind van drie, maar wel in staat is om verbazingwekkend snel nieuwe talen te leren. Vijf tot tien procent van de kinderen heeft een normaal IQ maar ondervindt specifieke problemen met het leren van taal (specifieke taalstoornis). Ook is het bekend dat er genetische aandoeningen zijn waardoor kinderen een laag IQ hebben, maar op het gebied van taal en spraak goed presteren (Williams syndroom).
Kaartensorteertaak
Recent onderzoek met tweetalige kinderen geeft aan dat wel degelijk linken bestaan tussen het leren van taal en prestaties buiten taal. Tweetalige kinderen zijn niet alleen erg goed in het beoordelen of een zin correct of incorrect gevormd is, maar ze kunnen ook vaker dan eentalige kinderen een juiste keuze maken in taken die niet over taal gaan. Dit komt vooral naar voren als de informatie waarop de keuze gebaseerd is, tegenstrijdig is. Een voorbeeld van zo’n taak is de volgende kaartensorteertaak. Voorafgaand aan de taak, krijgen kinderen de instructie om op kleur te sorteren als de kaart een sterretje heeft, maar op vorm als er geen sterretje op de kaart staat. Kaarten met een sterretje zijn dus in conflict met de regel dat de kinderen op vorm moeten sorteren.
Waardoor doen de tweetalige kinderen deze taken beter? Omdat hetzelfde concept in verschillende talen anders wordt uitgedrukt, weten meertalige kinderen al vroeg dat vorm en betekenis willekeurig zijn. Meertalige kinderen leren vroeg om te kiezen uit meerdere vormen die dezelfde betekenis uitdrukken. Een Spaans-Nederlands kind denkt misschien ‘vaso’ maar onderdrukt deze vorm in een Nederlandse context, en zal ‘glas’ zeggen. Mogelijk zijn meertalige kinderen hierdoor beter in het analyseren van informatie en zijn ze al vroeg getraind in het onderdrukken van irrelevante informatie, waardoor ze bij bepaalde taken vaker een correcte beslissing nemen.
Maakt het uit hoeveel taal een kind hoort?
Recente theorieën over taalontwikkeling stellen dat het inderdaad uitmaakt hoeveel taal een kind hoort. Een kind dat veel taal hoort, heeft grotere kans om een woord of woordcombinatie op te vangen. Veel gehoorde woorden of combinaties van woorden laten een dieper spoor in de hersenen achter en kunnen daardoor gemakkelijk opgeroepen worden. Als een kind een woord in meerdere combinaties hoort, is de kans op het leren van abstractere patronen groter. Deze abstractere patronen zijn nodig voor het ontwikkelen van creatieve en productieve taal.
We weten dat niet ieder eentalig kind evenveel taalaanbod krijgt. Maar meertaligheid is bij uitstek een conditie die leidt tot variatie in de hoeveelheid taalaanbod. In alle talen samen verschilt de hoeveelheid taalaanbod van eentalige en meertalige kinderen niet. Een meertalig kind hoort deze hoeveelheid taal echter verspreid over verschillende talen. In één taal zal een meertalig kind dus doorgaans minder horen dan een eentalig kind. Bij sommige tweetalige kinderen is de verdeling van de twee talen gebalanceerd. Onderzoek heeft laten zien dat deze kinderen zich in de beide talen nagenoeg hetzelfde ontwikkelen als eentalige kinderen. Maar de balans is snel verstoord. In veel immigrantenfamilies wordt binnen het gezin de taal van het land van herkomst (minderheidstaal) gesproken en niet de taal van het land waar ze wonen (meerderheidstaal). Een kind uit zo’n gezin dat twee ochtenden per week naar de peuterspeelzaal gaat, zal veel minder van de meerderheidstaal meekrijgen dan een kind dat vijf hele dagen per week naar de crèche gaat. In een meertalig gezin spreekt soms de ene ouder de meerderheidstaal en de ander de minderheidstaal; in deze situatie wordt de meerderheidstaal al snel dominant.
Op grond van vragenlijsten afgenomen bij ouders in meertalige gezinnen is vastgesteld dat kinderen minimaal 25% van het taalaanbod in een taal moeten krijgen om deze taal te leren. Andere studies hebben aangetoond dat de ontwikkeling van de zwakkere taal – dit is de taal die tweetalige kinderen minder vaak horen – vertraagd kan zijn. Enerzijds hoeven kinderen dus niet overstelpt te worden met taal om een taal te leren, maar we kunnen ook niet ontkennen dat de hoeveelheid taalaanbod belangrijk is.
Maatschappelijke gevolgen
Onderzoek naar vroege meertaligheid kan verschillende theoretische vragen beantwoorden, maar er zijn ook maatschappelijke gevolgen. Bij schoolgaande kinderen wordt meertaligheid weleens als een probleem beschouwd. Meertaligheid kan echter een belangrijke sociale en emotionele functie hebben – zoals kunnen praten met familieleden in het land van herkomst – en kan leiden tot cognitieve voordelen. In de klinische praktijk is het bijzonder nuttig als een logopedist weet dat bepaalde taalproblemen niet aangeboren zijn, maar komen door weinig taalaanbod en dus overgaan.
Bronnen:
Neil Smith and Ianthi Tsimply. 1995. The mind of a savant, Blackwell.
Ellen Bialystok. 2001. Bilingualism in development: Language, literacy, and cognition, Cambridge University Press.
Michael Tomasello. 2003. Constructing a language: A usage-based Theory of language acquisition, Harvard University Press
Lees verder op Kennislink:
- Tweede Taal (Kennislinkdossier)
- De creatieve meertalige (Kennislinkartikel)
- Kinderen en meertaligheid (Kennislinkartikel)