Erik Huizer vindt het verschrikkelijk dat de Amerikaanse geheime dienst NSA het internet – dat hij mede heeft opgebouwd – misbruikt om te spioneren. De hoogleraar Internet Applications (Universiteit Utrecht) is vanaf midden jaren tachtig betrokken bij de ontwikkeling van het internet en het world wide web en werd daar onlangs voor onderscheiden. Kennislink sprak hem over het verleden en de toekomst van het web.
Dat internet ooit zo groot en alomtegenwoordig zou worden hadden ze helemaal niet verwacht. Samen met zijn collega’s werkte Erik Huizer vanaf eind jaren tachtig aan de standaardisering van het internet, zodat het netwerk der netwerken computers veilig, efficiënt en zo snel mogelijk met elkaar verbindt.
Voor zijn werk aan de ontwikkeling van het internet en het world wide web werd de hoogleraar Internet Applications onlangs opgenomen in de Internet Hall of Fame, een oeuvreprijs van de Internet Society. Onder meer vader van het internet Vint Cerf en uitvinder van het world wide web Tim Berners-Lee vielen deze eer ook ten deel. Huizer werkte aan het internet, het netwerk waarop computers met elkaar verbonden zijn, en world wide web, een onderdeel van het internet waardoor bijvoorbeeld websites beschikbaar zijn. Kennislink spreekt Huizer over het ontstaan van internet, zijn woede over de NSA en over zijn meningsverschillen met Berners-Lee.
Het was midden jaren tachtig geen voor de hand liggende keuze om met internet te gaan werken. Hoe kwam u er toen mee in aanraking?
“Ik werkte als promovendus in de vaste stof-fysica bij de TU Delft. Ik maakte een meetopstelling en gebruikte daarbij twee computers. Die hadden geen harde schijven, waardoor de data van de ene computer direct doorgegeven moest worden aan de andere. Ik las over het net gepubliceerde internetprotocol. Het werkte prima. Nog steeds trouwens, want datzelfde internetprotocol houdt nog altijd het internet bij elkaar. Het bepaalt de manier waarop we informatie verzenden en ontvangen tussen computers.”
“Na mijn promotie moest ik eigenlijk in militaire dienst. Maar ik had gewetensbezwaren. Ik kon als vervanging aan de slag bij Rijkswaterstaat, daar waren ze net bezig om X25 uit te rollen, een netwerkprotocol voor datacommunicatie over telefoonlijnen. Ik pleitte voor het internetprotocol, dat er uiteindelijk is gekomen. De matrixborden langs en boven de weg werken onder meer op dat systeem.”
Daarna liet internet u niet meer los. U ging naar SURFnet, dat onlangs was opgericht en de computernetwerken van hogeronderwijsinstellingen verbindt. Waarom was dat nodig?
“Er waren toen nog veel verschillende netwerkprotocollen. De ene onderzoeker had een IBM computer die communiceerde via een protocol dat daarbij hoorde, een ander gebruikte een ander systeem. Dat veroorzaakte allerlei problemen. Gegevens gingen bijvoorbeeld verloren of kwamen niet goed aan. Dat kan natuurlijk niet bij onderzoeksresultaten.”
“Wij wilden alles standaardiseren. Om financiering voor dit soort projecten te krijgen pasten we een trucje toe. Financiering was namelijk afhankelijk van toepassing van zogeheten OSI-standaarden voor communicatie op internet. Maar het internetprotocol was veel minder ingewikkeld en werkte goed. Daarom dienden we een plan in om eerst het internetprotocol toe te passen en daarna te migreren naar OSI. Daarvoor kregen we dan geld. We zetten vervolgens wel de eerste maar niet de tweede stap.”
E-mail kende destijds dezelfde problemen; er waren veel verschillen. In Engeland werd een e-mailadres bijvoorbeeld andersom geschreven.
“Het zorgde voor vertragingen en dat gegevens niet aan kwamen. Het ene programma had een regellengte van 80, een ander van 70. Tabellen werden daardoor zomaar afgebroken. Bovendien moest een vertaalcomputer de ene standaard omzetten in een andere. We hadden toen vooral behoefte aan een eenduidige e-mailstandaard en een standaard met gebruikersgemak. Er waren ook allerlei ingenieuze OSI-standaarden met heel veel opties. Maar eind jaren tachtig moesten we iets simpels hebben dat direct ingevoerd kon worden.”
Dacht u in deze beginfase dat internet zo belangrijk zou worden als het nu is?
“Nee. Ik kan me nog een overleg herinneren begin jaren negentig bij het Internet Engineering Task Force, dat verantwoordelijk is voor de internetstandaarden. Iemand vroeg zich af of het wel handig was om http://www voor een websiteadres te zetten. Wat als een link op een bus wordt gezet, dat was toch geen gezicht? We moesten daar hard om lachen. Een websiteadres op een bus! We vonden het een absurd idee. Een paar jaar later gebeurde dat al volop.”
Iedereen gebruikt het woord internet en vindt het vanzelfsprekend dat het werkt. Toch weten weinig mensen hoe het werkt. Hoe kijkt u daar tegen aan?
“Ik zie het internet als een zandloper. Bovenin zitten veel applicaties zoals email en onderop zitten de fysieke dragers zoals de kabels en glasvezel. Het midden, het smalle gedeelte, verbindt die twee delen. Daaraan werk ik, om er voor te zorgen dat alles met elkaar communiceert. Dat coördineren we internationaal. Het gaat om de beveiliging, hoe verbindingen tot stand komen, informatie wordt verstuurd en hoe namen en adressen er uit zien en werken.”
“De gebruiker weet van een groot deel van wat wij doen niets af. Internet betekent in de volksmond veel verschillende dingen. Is er een storing met de wifi-verbinding of is de belastingdienst niet bereikbaar? Dan ligt internet er af, zeggen velen.”
Jullie beslisten begin jaren negentig over welk protocol gebruikt zou worden voor toegang tot informatie op het internet. Dat leverde strijd op met Tim Berners-Lee, de uitvinder van het world wide web.
“In 1992 kwam hij binnen tijdens een overleg en wilde zijn world wide web laten zien. Dat mocht. We waren maar matig onder de indruk. Het was geen grafische- maar een tekstinterface. Wij vonden Gopher – een ander netwerkprotocol – beter. Dat was een ingewikkelder systeem waarbij je veel meer metadata (informatie over de beschikbare informatie) kon versturen.”
“Wel wilden we graag het een en ander van Berners-Lee overnemen, zoals de opmaaktaal HTML en de URL waarmee verwezen wordt naar een webadres. We stelden dus eigenlijk een combinatie voor tussen Gopher en het world wide web. Pas toen het world wide web grafisch mooi werd weergegeven via de webbrowser Mosaic, waarbij ook afbeeldingen in de tekst werden getoond, werd het opeens populair.”
Hoe kijkt u terug op de discussies met Berners-Lee?
“We verschilden van mening. Maar in onze groep heerste een sfeer waarin we zochten naar oplossingen met de meeste consensus en niet de perfecte technische oplossing.”
Een soort Nederlandse poldermodel?
“Wij noemden het een consensusmodel. We wilden geen unanieme beslissingen nemen. Maar oplossingen bedenken die een groot draagvlak hadden. Samenwerken was van groot belang. Berners-Lee en ik hadden een gezamenlijk doel om het internet en world wide web beter te maken. We hebben stevige discussies gehad maar er is zeker geen sprake van animositeit.”
Door jullie werk werd het internet en het world wide web bijzonder invloedrijk. De afgelopen jaren heeft de Amerikaanse geheime dienst NSA het gebruikt om te spioneren. Hoe kijkt u daar tegen aan?
“Ik voel me belazerd. Ik werk al dertig jaar aan open, toegankelijk en betrouwbaar internet, omdat ik er van overtuigd ben dat we zo de maatschappij vooruit helpen. Dat het vervolgens misbruikt wordt om de eigen en andere burgers te bespioneren vind ik verschrikkelijk. Het wantrouwen van de overheid zit dan wel heel diep en ze willen volledige controle over alles. Het is misschien nog wel erger dan wat George Orwell schreef over Big Brother in zijn boek 1984.”
Denkt u hierdoor ‘hadden we internet maar beter beveiligd tegen spionage’?
“Ja dat denk ik nu wel. Het is destijds ook ter sprake gekomen om een betere beveiliging in te bouwen. Maar vanaf het begin was er een grote groei en er was een flinke druk om te produceren. Als wij niet met standaarden voor communicatie kwamen, zouden anderen het doen. Misschien wel een bedrijf, dat zelf protocollen zou maken. Het is maar zeer de vraag of internet dan zo veilig en open was geweest als nu. Misbruik kan je helaas toch niet helemaal voorkomen. Je kan nog zoveel beveiligen.”
“Het blijft mensenwerk en bij het schrijven van codes kan je niet alle soorten van misbruik voorzien. We moeten daar mee leren leven en er beter op voorbereid zijn. Als er wat mis gaat, dan dient er goede informatie te worden gegeven en het lek worden dicht gemaakt.”
U bent een voorvechter van open internet. Hoe staat het daar mee?
“Het open internet wordt door een aantal landen bedreigd. Internet speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol tijdens de Arabische lente en andere landen zijn bang dat dit ook hen kan overkomen. Indoctrinatie is veel lastiger dankzij internet. Een paar jaar geleden deed Rusland een voorstel dat andere landen een website die hen niet bevalt offline moeten halen. Dat zou de dood van vrij internet zijn. Niemand is op dit moment de baas van internet en dat is maar goed ook. Maar er zijn landen, die willen dat zij bepalen hoe internet werkt. Dat is gevaarlijk.”
Wat speelt nog meer een belangrijke rol in de toekomst van internet?
“Ik zie veel uitdagingen. Hoe we omgaan met IP-adressen bijvoorbeeld. Dat is een uniek adres, waar de internetpostbode informatiepakketjes achterlaat waardoor websites verschijnen en je kan mailen. De IP-adressen zijn op. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig waren er vier miljard adressen beschikbaar. Dat leek toen heel veel maar de PC voor iedereen was er toen nog niet.”
“Op dit moment is er een trucje waarbij bestaande adressen nog een keer gebruikt kunnen worden door ze als tijdelijk uniek adres uit te geven. Maar dat is lastig bij betrouwbare communicatie naar bijvoorbeeld banken, omdat het adres niet helemaal uniek is. In 1996 bedachten we al een oplossing: IPv6. Maar daarvoor moeten internetproviders zoals Ziggo, KPN en UPC aanpassingen maken. Dat kost geld en voor hen zit er geen financieel voordeel in, daarom heeft het niet de hoogste prioriteit.”