Vaak komen wetenschappelijke inzichten niet verder dan een publicatie. Biomedisch onderzoeker Dan Jing Wu vindt dat maar niks en start daarom zelf een bedrijf om haar resultaten verder te ontwikkelen.
Biomedisch ingenieur, ondernemer, wetenschapscommunicator, tassenontwerper, Faces of Science-blogger en sinds kort ook nog gepromoveerd wetenschapper: Dan Jing Wu is niet in één omschrijving te vangen. Haar onderzoek draait om nieuwe materialen die je kunt gebruiken voor verschillende medische toepassingen. Dat kan zijn om menselijke cellen in te kweken, zodat je die cellen beter kunt onderzoeken.
Een andere mogelijkheid is om deze zogeheten biomaterialen meteen in het lichaam te gebruiken om het herstel van weefsels en organen te bevorderen. Om te kunnen ‘communiceren’ met de cellen in het lichaam moeten biomaterialen wel de juiste moleculen afgeven en goed zijn afgestemd op hun omgeving. Wu’s onderzoek is dan ook een combinatie van chemie, biologie en techniek.
NEMO Kennislink sprak Wu over haar onderzoek en haar motivatie om resultaten om te zetten in tastbare toepassingen. En waarom ze wetenschapscommunicatie zo belangrijk vindt. “Ik wil jongeren graag laten zien dat ook zij wetenschapper kunnen worden.”
Gefeliciteerd met je promotie. Voelt het nu heel anders om Dr. Wu te zijn?
“Ha ha, nou nee. Het lijkt wel alsof er niets is veranderd. Het was een fijn gevoel toen mijn proefschrift klaar was, maar ik ben meteen doorgegaan met mijn nieuwe project, namelijk het voorbereiden van de start van een bedrijf, samen met Patricia [Dankers, hoogleraar biomaterialen en promotor van Wu, red]. Ik werk nog steeds vanuit de TUE en hetzelfde lab en ik heb het megadruk.”
Geen plannen voor een academische carrière?
“Oh nee, ik heb nooit de ambitie gehad om professor te worden. Ik vind wetenschappelijk onderzoek heel leuk, maar alles wat er verder bij komt kijken aan papierwerk en bureaucratie, dat lijkt me niks. En eigenlijk heb ik het ondernemerschap altijd al leuker gevonden; ik wil graag resultaten uit het lab vertalen naar iets concreets. Natuurlijk kan dat niet altijd, maar het kan wel vaker dan nu gebeurt. Ik vind het zo zonde dat heel veel onderzoeksresultaten niet verder komen dan een wetenschappelijke publicatie.”
Dus ga je dat nu ook zelf proberen.
“Ja, in onze groep werken we aan biomaterialen voor medische toepassingen. Dan vind ik het niet meer dan logisch dat je ook probeert om de volgende stap te zetten, zodat die materialen ook echt in de praktijk gebruikt kunnen worden. Daarvoor ontwikkel je toch biomedische materialen? Om ze uiteindelijk toe te passen bij patiënten? Wetenschappelijke resultaten zijn mooi, maar voor mij draait het om uitvindingen. Ik wil, op basis van onderzoek, iets ontwikkelen waar je concreet mee aan de slag kunt. Dus toen mijn promotor voorstelde om voor onze materialen een start-up op zetten voor de verdere ontwikkeling, was dat natuurlijk de kans om echt iets met de resultaten van mijn onderzoek te doen.”
Wat gaat je nieuwe bedrijf precies ontwikkelen?
“We willen nieuwe biomaterialen leveren voor het kweken van menselijke cellen en die materialen zijn specifiek afgestemd op het type cel dat je wilt laten groeien. Want iedere cel heeft een specifieke omgeving nodig. Een botcel heeft bijvoorbeeld een veel stijvere omgeving nodig dan een niercel.”
Zoiets is er nog niet?
“Iedereen gebruikt nu Matrigel dat wordt gemaakt op basis van tumorweefsel uit muizen, maar wat er precies in zit, weet je niet met zo’n materiaal van dierlijke oorsprong. Dat is een enorm nadeel voor het onderzoek, want je kunt eerdere resultaten moeilijk reproduceren. Bovendien mag je het niet gebruiken bij patiënten. Onze materialen zijn compleet synthetisch en we weten precies wat erin zit. Een ander nadeel van Matrigel is dat je het niet kunt aanpassen aan het type cel dat je wilt kweken. Maar verschillende cellen hebben verschillende omstandigheden nodig om goed te groeien en zich goed te ontwikkelen. We benaderen de vraag dus van de andere kant: wij kijken eerst naar wat een cel nodig heeft en gaan dan het meest geschikte materiaal ontwerpen en maken.”
In je proefschrift komt 3D-printen veel aan bod. Kun je daar iets meer over vertellen?
“Daar begon het voor mij mee. Ik was geïnspireerd door onderzoek naar 4D-printen, wat eigenlijk 3D-printen is plus de factor tijd. Daarmee wordt bedoeld dat die geprinte materialen nog kunnen bewegen. Ik had fantastische voorbeelden gezien van geprinte ‘bloemen’ die konden opzwellen en krimpen. Afhankelijk van de precieze structuur van het materiaal draaiden ze tijdens het zwellen linksom of juist rechtsom. Dat wilde ik ook doen, een materiaal 3D-printen dat vervolgens kan reageren op een signaal en dan kan bewegen. Ik zag printbare organen voor me, want als je kijkt naar het hart dan zie je ook een continu proces van krimpen en uitzetten van materialen waardoor het hart kan samentrekken en ontspannen. En in al mijn naïviteit dacht ik dat ik dit wel even ging fiksen. Nooit gedacht dat het me vier jaar zou kosten om beweegbare materialen te printen.”
Hoe heb je dat aangepakt?
“Het basismateriaal waar we mee werken zijn zogeheten UPy [spreek uit: joepie] moleculen die uit zichzelf aan elkaar gaan plakken waardoor langere strengen of vezeltjes ontstaan. Dat is een heel dynamisch proces van doorlopend vormen en weer afbreken, de moleculen zitten niet blijvend aan elkaar vast. Dat zorgt voor materialen die flexibel zijn en zich steeds kunnen aanpassen. Als je deze UPy’s maakt in het lab, is het een poeder. Dat poeder smelt je en in de printer zorgt de printkop ervoor dat dit gesmolten materiaal wordt uitgerekt. Daardoor komen alle vezeltjes netjes in dezelfde richting te liggen, zo ontdekten we. Dat is gunstig voor een goed gestructureerd materiaal en door de hoge temperatuur tijdens het printen, zwellen de vezeltjes vervolgens op en krijg je een mooie, driedimensionale opbouw van je materiaal. Een van de belangrijkste inzichten uit mijn onderzoek is hoe je door het sturen van de moleculaire opbouw van het materiaal het uiteindelijke gedrag kunt beïnvloeden. Hoe de vezeltjes zijn georganiseerd en hoe ze opzwellen is bepalend voor wat het uiteindelijke materiaal kan doen.”
Waarom is het belangrijk om dit via 3D-printen te doen?
“Hiermee kun je snel een ingewikkelde structuur bouwen en cellen hebben een 3D-structuur nodig om goed te groeien. Het klinkt bedrieglijk makkelijk, even iets 3D-printen, maar het was echt ongelooflijk lastig om uit te vogelen hoe je dat met deze materialen doet en vooral ook, hoe je ze goed houdt onder die hoge temperatuur die je nodig hebt voor het printen.”
Waar ben je het meest trots op?
“Dat ik van niets iets heb gemaakt, dat ik iets heb gemaakt wat er nog niet was. Ik wilde zo graag een bewegend materiaal maken en printen en het was zo veel moeilijker dan ik had gedacht. Maar ook mijn wetenschapscommunicatie-activiteiten zijn belangrijk geweest, ik heb die kans gekregen en gegrepen en daar ben ik heel blij om.”
Je hebt zelfs een compleet hoofdstuk in je proefschrift gewijd aan wetenschapscommunicatie. Was dat iets dat je altijd al wilde?
“Nee, dat was helemaal niet vanzelfsprekend. Sterker nog, ik wilde bijna niet gaan promoveren omdat je dan vaak moet spreken voor groepen om je werk te presenteren en dat vond ik echt vreselijk. Maar toen droeg mijn promotor me voor bij de Faces of Science en dat ben ik gaan doen omdat ik wel wilde leren bloggen en presenteren. Pas toen ik samen met een collega een middelbare school bezocht om over ons onderzoek te vertellen, werd ik echt getriggerd om meer aan wetenschapscommunicatie te doen. Ik kon me zo goed verplaatsen in de twijfels van de scholieren of wetenschap wel iets voor hen was.”
Herkende je die twijfel?
“Meteen. Ik had geen rolmodel op die leeftijd, mijn ouders hebben niet gestudeerd en ik kende geen enkele wetenschapper. Mijn beeld van een wetenschapper was Einstein en daar kon ik niks mee, want daar herkende ik mezelf niet in. Ik ben geen genie dus wetenschap is niets voor mij, dat heb ik heel lang gedacht, ook tijdens mijn bachelor. Maar inmiddels had ik ontdekt dat ook ik wetenschapper kon zijn.”
Wanneer besefte je dat?
“Toen ik tijdens mijn afstudeeronderzoek moleculen had gemaakt die nog nooit door iemand anders waren gemaakt. Dat leidde weer tot nieuw onderzoek door mijn collega’s en uiteindelijk ook tot een start-up; UPyther. Ik kon dus wel iets. Dat gevoel wil ik graag overbrengen aan anderen. Ik wil jongeren laten zien dat je niet een bepaald persoon hoeft te zijn om wetenschapper te worden, maar dat het ook voor hen is weggelegd.”
De lijst van je media-optredens, blogs, presentaties en nog veel meer is indrukwekkend.
“Door de Faces of Science ging het snel lopen, ik werd steeds vaker gevraagd en omdat ik niet goed ‘nee’ kan zeggen, rolde ik van het een in het ander. Ik heb echt heel veel geleerd van al deze activiteiten, ook voor mijn wetenschappelijke werk. Het helpt je om je gedachten te ordenen en de essentie van je onderzoek helder te formuleren. Dat is enorm nuttig als je publicaties en subsidieaanvragen moet schrijven.”
Toch zijn deze activiteiten strikt gezien geen onderdeel van je promotieonderzoek. Waarom wilde je dit zo nadrukkelijk bespreken in je proefschrift?
“Formeel zou het niet mogen, maar mijn hele proefschrift is ook de neerslag van mijn persoonlijke ontwikkeling de afgelopen jaren en daar hoort wetenschapscommunicatie absoluut bij. Dat wil ik laten zien. Ik hoop hiermee mijn collega’s te overtuigen dat het leuk is om uit je academische bubbel te stappen. Het is zo klein waar wij allemaal aan werken, maar dat zie je niet meer als je alleen binnen je eigen directe groep communiceert.”
“Wat ook meespeelt is dat wetenschapscommunicatie door sommigen nog niet voor vol wordt aangezien, dat je wel een slechtere wetenschapper zult zijn als je je hiermee bezighoudt. Er zijn echt nog wel hoogleraren en groepsleiders die hun studenten hiervan afhouden omdat het niet nuttig zou zijn en alleen maar afleidt van het onderzoek. Ik vind dat het juist wél een taak is van wetenschappers om hun kennis breder te delen. Door het hierover te hebben, hoop ik meer wetenschappers over de streep te trekken. Ik geef voorbeelden hoe het kan. Dat is een begin, doe er iets mee.”