Op een donkere winteravond, in de bar van restaurant The Lobby in Amsterdam Oost, ontmoet natuurkundige Hugo de taalkundige Sybren, sinds vorig jaar Face of Science. Het wordt een avond van onderdompeling: in de wereld van het kinderbrein, makaken en de betekenis van bewustzijn.
Hoe heb je besloten om Nederlands te studeren?
Sybren: “Eigenlijk uit rebellie. Ik had het profiel natuur & techniek gedaan op school en was goed in exacte vakken, dus iedereen zei: je moet echt wiskunde of natuurkunde studeren! Maar ik dacht “nee, daar heb ik helemaal geen zin in. Ik bepaal lekker zelf wat ik ga doen.” En Nederlands vond ik altijd al heel leuk: we hadden hele goede docenten en de lessen waren een soort feestje. Lekker praten over boeken en discussiëren. Zo wou ik ook worden! Wat me aan de studie ook erg aansprak, was dat het eigenlijk heel breed over de samenleving ging. Je bestudeert bijvoorbeeld de taal in debatten en hiphop, en wat dat kan zeggen over de ideeën die politici of rappers hebben.”
En hoe ben je tot je huidige onderzoeksproject gekomen?
“Ik kwam er al vrij vroeg achter dat ik het interessant vond om te weten hoe taal zich ontwikkelt. En dan vooral bij kinderen, want in die periode lijk je de grootste stappen te maken. Aanvankelijk kwam ik zo tijdens mijn studie terecht bij een onderzoek naar hoogbegaafde kinderen. De vraag was of deze kinderen in de taalontwikkeling voorliepen omdat een bepaald type geheugen beter ontwikkeld was: het procedureel geheugen. Dit geheugen helpt je bij het leren van allerlei vaardigheden, waaronder fietsen. Dit verband bleek er echter niet te zijn. Aan de hand daarvan vroeg ik me toen af of dit soort kinderen dan misschien eerder door zouden hebben dat er regels in de taal zijn.”
“Maar voordat je dat kan onderzoeken, moet je eerst weten of kinderen zich überhaupt bewust zijn dat er regels zijn. Dit heb ik dus besloten te onderzoeken: Weten kinderen dat er regels in de taal zijn en, zo ja, helpt die kennis ze? Met name dat laatste is handig om te weten voor scholen, want daar kan je het lesprogramma op aanpassen. Zo komen kinderen al op steeds jongere leeftijd met vreemde talen in aanraking, met het idee dat als je het maar genoeg hoort, je zo’n nieuwe taal vanzelf leert. Men gaat er daarbij van uit dat bewustzijn niet nodig is en legt de regels amper uit.”
Maar als je leert om te spreken dan moet je je daar toch wel bewust van zijn? Je kan toch geen taalregels leren gebruiken zonder je bewust te zijn dat ze bestaan?
“Dat is niet zo vanzelfsprekend: vroeger dacht men bijvoorbeeld juist dat dit bewustzijn er niet was. In de psychologie hing men toen het behaviourisme aan: je krijgt als mens input, en je reageert daar reflexmatig op. Daar zit geen bewuste gedachte tussen. Vanaf de jaren 60 kijkt men daar anders naar bij mensen. Recenter laat iemand als Frans de Waal zien dat iets soortgelijks voor dieren geldt: zij zijn ook slimmer dan we dachten. Chimpansees hebben niet alleen maar reflexen, maar hebben echt door wat ze doen. Waarom zou dat voor jonge kinderen niet zo zijn?”
Zijn er dan nu nog mensen die toch denken dat kinderen zich niet bewust zijn van regels?
“Ja, want als jij nu op je fiets stapt denk jij er ook niet meer over na hoe fietsen precies werkt. Dat gaat onbewust. En hele jonge kindjes lijken zich ook niet bewust te zijn van regels, dus dan is het niet zo gek om te denken dat er in de fase daartussen ook geen besef daarvan is.”
De vraag of iemand zich ergens van bewust is, is best een filosofische vraag lijkt me. Hoe onderzoek je zoiets in de praktijk?
“Klopt, die is best filosofisch, want wat is bewustzijn? Ik vermijd eigenlijk de filosofische kant ervan, ik ben immers geen filosoof. Wat dat betreft, volg ik bepaalde theorieën die binnen het vakgebied veel gebruikt worden over hoe je naar bewustzijn kan kijken. Vroeger dacht men ook wel dat er maar één soort bewustzijn was, namelijk die waarbij je iets volledig onder woorden kan brengen. Maar tegenwoordig hangen veel wetenschappers het idee aan dat er ook een soort tussenvorm is tussen bewust en onbewust, waarbij je wel dóórhebt dat er iets gebeurt maar het niet helemaal onder woorden brengt. In mijn onderzoek probeer ik dus ook rekening te houden met dat kinderen mogelijk ook op die manier bewust zijn.”
“Wat betreft het onderzoeken, ik laat de kinderen daarvoor een nieuwe taal leren. Daarvoor heb ik een kunsttaal ontwikkeld, zodat je zeker weet dat niemand een voorsprong heeft. Twintig minuten lang kijken die kinderen dan naar plaatjes en horen zinnetjes in die nieuwe taal. Daarna krijgen ze een zinnetje uit de nieuwe taal en moeten ze het goede plaatje erbij zoeken. Dan weet je of ze de taalregels kennen, maar je weet nog niet of ze zich daarvan bewust zijn. Om daar achter te komen, gebruik ik een test die ontwikkeld is voor onder andere makaken, om te kijken of ze zich bewust zijn van hun herinneringen.”
“Het principe van de test is best simpel. Je doet een willekeurige test, waarbij er makkelijke en moeilijke vragen zijn. Je krijgt dan een beloning voor een goed antwoord, en bij een fout antwoord ontvang je niks. Je kunt ook altijd passen, dan krijg je een kleinere beloning. Het idee is dat als je doorhebt welke opdrachten makkelijk en moeilijk zijn, dat je bij de makkelijke opdrachten het risico wel durft te nemen. Maar bij de moeilijke opdrachten pas je liever, want dan heb je tenminste iets. De makaken kregen bijvoorbeeld een pinda bij een goed antwoord en bij een pas een brokje, wat ze beduidend minder lekker vonden dan een pinda.”
Je kan iets toch gewoon moeilijk vinden zonder dat je door hebt wat de regel is? Dan merk je gewoon dat je het niet weet en pas je daarom.
“Nou, het idee is dat je alleen maar kan beoordelen of iets moeilijk is of niet, als je doorhebt wat de regel is. Dus bijvoorbeeld in mijn onderzoek naar taal krijgen ze zinnetjes die je kan weten als je de regel kent, maar ook zinnetjes die je nog helemaal niet kan weten. Daar verwacht je dat de kinderen vaker zullen passen.”
Oké, nu snap ik het. Iets kan alleen maar makkelijk zijn als het volgens de regel gaat. En, wat zeggen de resultaten?
“Het lijkt er wel op dat de kinderen het doorhebben..”
Iets heel anders: mijn schoonbroer is doof en zijn eerste taal is niet Nederlands, maar gebarentaal. Werkt het leren van gebarentaal op dezelfde manier als gesproken taal?
“Jazeker! Hier wordt op de UvA veel onderzoek naar gedaan. Het lijkt er, voor zover ik heb begrepen, op dat gebarentaal alleen in de modaliteit verschilt van andere talen. Dat wil zeggen, in de manier waarop je het gebruikt (met je handen dus i.p.v. met je stem). Maar in hoe mensen de taal leren en er mee omgaan, is het precies hetzelfde als gesproken taal. Een bekend voorbeeld hiervan is een plaats in Nicaragua waar veel dove kinderen woonden die aanvankelijk geen gebarentaal kenden. Maar zodra ze naar school gingen en met elkaar in contact kwamen, ontstonden er meteen hele patronen in hun gebaren die je ook deels ziet in gesproken taal. Die patronen gaven ze ook door aan hun kinderen. In alles leek de taal dus op de gesproken talen die wij kennen, terwijl hij helemaal was ontwikkeld door de kinderen zelf.”
Gebarentaal leren blijkt bij kinderen (en volwassenen) precies zo te werken als een gesproken taal.
“Tegelijk heb ik een collega die onderzoek doet naar gebarentaal wel eens (wellicht voor de grap) horen zeggen dat het helaas ook een uitstervende taal is. Door de ontwikkeling van het cochleair implantaat, een apparaat waarmee doven toch deels kunnen horen, leren steeds minder doven gebarentaal. In plaats daarvan leren ze gewoon gesproken Nederlands.”
Klopt, mijn schoonbroer heeft dat ook gekregen toen hij jong was, als een van de eersten in Nederland. Maar hij gebruikt het liever niet, omdat hij zich dan pas echt gehandicapt voelt. Hij zal immers nooit zo goed horen als wij. Wanneer dat apparaat uit staat en hij gebarentaal spreekt, is hij gewoon iemand die een andere taal spreekt.
“Snap ik heel goed, maar er valt toch wat voor de techniek te zeggen. Deze apparaten verbeteren in de toekomst waarschijnlijk erg. En misschien heeft jouw schoonbroer goed gebarentaal geleerd, maar bij veel dove of slechthorende kinderen hebben de ouders heel lang niet door dat het kind doof is. Er zijn ouders die denken: ‘als ik maar hard genoeg praat krijgt hij het wel door.’ Of ouders die niet de moeite nemen om echt gebarentaal te leren en het doen met simpele zelfverzonnen gebaren. In zo’n geval loopt het kind wel een serieuze achterstand op omdat het nooit goed een taal leert. Het is namelijk erg belangrijk voor je ontwikkeling dat je ten minste één taal goed leert. Dan kan het dus beter met een implantaat goed gesproken Nederlands leren.”
Tot slot, ik krijg zelf een zoon in april dit jaar. Wat kan ik doen om hem te helpen in zijn taalontwikkeling?
“Doe vooral geen gekke dingen. Praat tegen je kind, lees het voor en praat terug als het wat zegt. Je hoeft alleen maar iets extra’s te doen als er iets aan de hand is. In principe ontwikkelt een kind zich uitstekend. Maak je ook geen zorgen als het kind wat later pas gaat praten. Waar je je wel zorgen om moet maken, is als het dan ook niet gebaart, bijvoorbeeld wijzen. Want een kind hoort wel op een manier te proberen te communiceren. Verder kan je trouwens ook nu al tegen hem praten in de buik. Kinderen horen dat, en ze leren er ook echt van. Er is onderzoek dat laat zien dat Franse en Duitse baby’s anders huilen, al wanneer ze geboren worden. De Franse en de Duitse intonatie zijn namelijk tegenovergesteld. Ik geloof dat bij de ene de klank omhoog gaat in de zin en bij de ander andersom. En dat hoor je dus aan de baby’s!”
Tof, dat ga ik zeker doen!
“Laatste tip nog, en dit is niet per sé goed voor de taalontwikkeling maar wel heel erg grappig: Je kunt ze hele gekke woorden leren. Kinderen leren gigantisch snel, maar ze geloven ook alles wat je zegt. Dat deed mijn oom altijd met mijn neefjes en nichtje. Die kenden het woord caravan niet, maar wel het woord sleurhut. En als er een straaljager overvloog, dan wisten ze niet dat dat een straaljager heette, maar dan riepen ze altijd: ‘De Russen komen!’”