Wij lijken eenzame zielen in een levenloos universum. Intensief zoeken we naar sporen van aliens. De gigantische ruimtetelescoop James Webb is de volgende troef in handen van wetenschappers. Waarom vindt de mens het zo onverteerbaar om alleen te zijn?
Ga onder een sterrenhemel staan en bijna automatisch bekruipt je het gevoel dat er zich rond die ontelbare sterren toch érgens buitenaards leven moet bevinden. Volgens sommige wetenschappers zijn er meer sterren (en planeten) in het zichtbare universum dan dat er zandkorrels op de stranden van de aarde liggen. Dat is lastig precies vast te stellen, maar zelfs al zouden er wat minder planeten zijn, dan illustreert de uitspraak toch de schier oneindige hoeveelheid kosmische plekken waar leven zich kan bevinden. We kúnnen eigenlijk niet alleen zijn… Toch!?
‘Waar zijn ze dan?’ Dat zou de Italiaanse natuurkundige Enrico Fermi in 1950 hebben gezegd tegen collega’s toen ze het tijdens een wandeling hadden over het aan de ene kant overweldigende aantal mogelijkheden op leven in het heelal en aan de ander kant de ‘Grote Stilte’. Ruim zeventig jaar later is er nog steeds geen enkel bewijs voor het bestaan van buitenaardse wezens. Niet van een galactisch imperium noch sporen van simpel bacterieel leven op een (exo)planeet (waarvan we er inmiddels meer dan 5000 kennen). De schijnbare tegenstelling tussen de mogelijke kans op leven en het dode heelal is sindsdien de Fermiparadox gaan heten.
Ruimtetelescoop James Webb gaat misschien antwoord geven op deze grote vraag, of op zijn minst de knoop van de paradox iets losser maken. Zo neemt hij exoplaneten onder de loep en kijkt wat voor chemische stoffen er in de atmosfeer zitten. Misschien zit er een teken van leven tussen, al is het maar de aanwezigheid van een stof die lastig te verklaren is zónder leven. Zo’n spoor is tot nu toe nog niet gevonden ondanks de duizenden telescopen waarmee we het heelal in turen. Is er misschien een goede verklaring voor een (vrijwel) levenloos universum? En waarom zou dat zo onverteerbaar zijn voor ons?
Knagende eenzaamheid
De Fermiparadox knaagt steeds harder aan de mens. In de tijd van Fermi was de Haletelescoop de grootste op aarde met een diameter van ruim vijf meter. Nu bouwen we op aarde telescopen met spiegels van wel veertig meter en draaien er om de aarde (waar waarneemcondities veel beter zijn) exemplaren die groter zijn dan Hale, zoals de James Webb Space Telescope. Generatie na generatie werden de telescopen beter en ze vonden niets levends. Laten we hiervoor een aantal mogelijke verklaringen bekijken.
Misschien ís er simpelweg geen (intelligent) buitenaards leven, geen groene mannetjes met wie we eens een boom kunnen opzetten over de zin van het leven. Er moet zo gezien een soort ‘filter’ zijn dat voorkomt dat er veel kosmische beschavingen zijn, dat verhindert dat dode materie zich kan ontwikkelen tot levende wezens. Dat kan bijvoorbeeld een natuurlijke barrière zijn of een reden waarom beschavingen ten dode zijn opgeschreven. Zo’n hindernis voor het leven heeft mogelijk ook consequenties voor ons eigen voortbestaan. Als het filter achter ons ligt op de evolutionaire tijdsschaal (bijvoorbeeld: het is ontzettend moeilijk om meercellig leven te vormen), dan moeten we concluderen dat de mens geluk heeft gehad en de enige of een van de weinig beschavingen is die het wél ‘gehaald’ heeft. Als het filter voor ons ligt (bijvoorbeeld: intelligent leven zal zichzelf onherroepelijk vernietigen), tja, dan hebben we een probleem.
Een andere verklaring kan zijn dat het leven er wél is, maar dat het ongelofelijk moeilijk is om het te vinden. De afstanden in het heelal zijn duizelingwekkend groot. Zelfs onze buursterren staan zó ver weg dat James Webb er geen ‘details’ van kan zien, om over de nog kleinere planeten eromheen nog maar te zwijgen. We moeten het doorgaans doen met lichtpuntjes, waar we met slimme trucjes allerlei informatie uit persen (dat kan door minutieus naar het soort licht te kijken of door ‘dipjes’ in het sterlicht te bestuderen die planeten veroorzaken als ze een deel van de ster bedekken). En stel je wilt communiceren met beschavingen aldaar, dan moet je een verdomd krachtig radio- of lichtsignaal de ruimte in sturen. Ook een minuscule (onbemande) ruimtesonde naar een buurster sturen zit op de rand van wat technisch op papier mogelijk is.
We kunnen ook te maken hebben met contactschuwe aliens. Misschien nemen ze de telefoon bewúst niet op, om redenen die onze pet te boven gaan. In menig sciencefiction-boek stikt het in het universum van bloeddorstige buitenaardse wezen die alles vernietigen wat er op hun pad komt, als een soort kosmische wolven. Je kunt je eigen bestaan dan beter niet rondzingen. Een andere theorie is dat we als beschaving simpelweg nog te primitief zijn, en dat de andere kant ‘wacht’ tot het punt dat ze ons waardig achten voor een toetreding tot de galactische orde. Tot slot is het lastig om te bepalen waar we naar op zoek zijn als we de hemel afstruinen naar leven, onherroepelijk kijken we door een (te) ‘menselijke’ bril naar het firmament.
Je kunt je afvragen of dit überhaupt zinnige wetenschappelijke vragen en theorieën zijn. Kúnnen we hier ooit een antwoord op krijgen? Naarmate onze zoektocht vordert met steeds fijngevoeligere apparatuur, lijkt het ook steeds onwaarschijnlijker dat we plots een helder en ondubbelzinnig ‘antwoord’ gaan krijgen. Maar zeg nooit nooit, en het levert per slot van rekening wel voer op voor een mooie filosofische verkenning.
Het onverschillige universum
Waarom vinden we het zo belangrijk dat ‘daarbuiten’ ergens leven is? De vraag of er leven is buiten de aarde kun je rekenen tot de grootste openstaande wetenschappelijke vragen van het moment. Maar hoezo zijn we eigenlijk alleen? Er leven acht miljard mensen op deze aardbol, nog los van alle flora en fauna. De menselijke geschiedenis begon grofweg ruim drie miljoen jaar geleden toen we eenvoudige stenen werktuigen begonnen te vervaardigen. We hebben tienduizenden jaren aan opkomst en ondergang van beschavingen te bestuderen. Hoe kunnen we dan ooit alleen zijn?
Wie het universum in tuurt, wordt gegrepen door een merkwaardige paradox. Onmiskenbaar word je betoverd door de schoonheid, maar tegelijkertijd bekruipt je het gevoel dat om dit blauwe bolletje heen er niets is dan onverschilligheid. Niet eens een Kwaad, maar simpelweg onverschillig. ‘Blind voor de kwesties van goed en kwaad’, zoals De Britse filosoof Bertrand Russell dat beschrijft. En blijkbaar is deze onverschilligheid maar moeilijk te verdragen – niet alleen voor filosofen, maar evengoed voor dichters en wetenschappers. Richard Dawkins beschrijft in River out of Eden deze onverschilligheid als ‘meedogenloos’. Dit is voor hem ‘één van de moeilijkste lessen voor mensen om te leren’. ‘We kunnen niet toegeven dat dingen goed noch kwaad zijn, of wreed noch vriendelijk, maar simpelweg gevoelloos voor al het lijden, zonder enig doel.’
Er zijn verschillende vormen van eenzaamheid. We kunnen ons eenzaam voelen omdat we verstoken zijn van menselijk contact, hunkerend naar wat aandacht. En er is de eenzaamheid van mensen die niet gehoord of gezien worden, ook al zijn er anderen om hen heen. Denk aan een ruzie met je partner, die maar niet wenst te begrijpen wat jij bedoelt. Maar de eenzaamheid waar we het hier over hebben, die zelfs niet met acht miljard mensen en talloze beschavingen te verdrijven is, is van een andere orde. Het getuigt van de onpeilbare kloof tussen de wereld van goed en kwaad, waar ‘dingen ertoe doen’, en de koude, gevoelloze wereld daarbuiten. Misschien zijn we bang dat die gevoelloze en nihilistische wereld de onze binnen sluipt.
Mensen kunnen niet anders dan waarde toekennen aan wat ze doen. Kinderen grootbrengen vinden we van meer waarde dan alleen een genetische reproductie. Poëzie, kunst, filosofie, theater, wetenschap, liefde, vriendschap – we noemen ze ‘goed’. Evenzeer duiden we zaken als ‘slecht’: oorlog, geweld, misbruik. Het gevoel alleen te zijn in het universum, suggereert dat alles wat we hebben opgebouwd, in die tienduizenden jaren van menselijke beschaving, er niet toe doet. En gezien het feit dat het bestaan van de menselijke soort hoe dan ook slechts een fractie zal zijn op de kosmische tijdschaal, valt daar nog wat voor te zeggen ook. Heeft een sonnet van Shakespeare nog betekenis, zelfs als er niets of niemand meer is die haar kan lezen? Is de Holocaust nog steeds een gruwelijke misdaad, als niemand ze kan herdenken?
Dus zoeken we naar gezien worden, erkenning – misschien een intelligente soort die onze zoektocht naar betekenis liefdevol omarmt, zoals ooit onze vader en moeder, dan wel de lichte wanhoop erachter deelt. Gedeelde smart is toch halve smart.
Misschien kunnen we ons troosten met de gedachte dat zelfs áls het universum buiten de aarde geen leven kent, er toch in deze uitgestrekte onverschilligheid iets kon ontstaan dat de vraag naar de zin van dit alles kon stellen. Het zou een lot uit de kosmische loterij zijn – hoe bijzonder is dat. Laten we het koesteren. Tegelijkertijd kunnen we níet vergeten om te zoeken naar buitenaards leven, met de beste technologie die we tot onze beschikking hebben, zoals ruimtetelescoop James Webb.
Blik op exoplaneten
Hoe kan James Webb daarbij helpen? Een van de vakgebieden waar James Webb zich op gaat storten is die van exoplaneten. De ruimtetelescoop is niet uitgerust om nieuwe planeten te ontdekken, maar wel om de bekende exemplaren eens goed onder de loep te nemen. De instrumenten aan boord die gevoelig zijn voor infrarood licht, kunnen bepaalde chemische stoffen herkennen in de atmosfeer van een planeet. Bijvoorbeeld stoffen die duiden op de aanwezigheid van leven, voor de aarde zou dat bijvoorbeeld de relatief grote concentratie zuurstof in haar atmosfeer zijn. Je kunt atmosferen van verre planeten ‘doorlichten’ op het moment dat ze voor hun ster langstrekken. Sterlicht valt dan door de dampkring heen en de stoffen in de dampkring laten in dat sterlicht als het ware hun vingerafdruk achter.
James Webb heeft ook een zogenoemde coronagraaf aan boord, een soort ingenieus filter dat het licht van een felle ster uit het beeld wegfiltert. Dat maakt planeten zichtbaar die de ster normaal gesproken ‘overstraalt’. Om te illustreren hoe moeilijk het is om een planeet pal naast een ster op de gevoelige plaat te zetten, zeggen wetenschappers wel eens dat ze vuurvliegjes naast een felle bouwlamp fotograferen. De coronagraaf wordt al jaren met succes ingezet. Van sommige planetenstelsels bestaan zelfs animaties van planeten die om hun ster draaien.
De vastgelegde planeten zijn hooguit stipjes op een gevoelige plaat, maar wel stipjes waaruit wetenschappers – als ze hen intensief bestuderen – zaken zoals kleur, rotatie, seizoensveranderingen, weer en misschien wel sporen van aanwezige vegetatie kunnen afleiden. Observationele broodkruimeltjes op een vooralsnog gigantisch leeg astronomisch bord. Toch is de mens zó hongerig dat zelfs zo’n broodkruimeltje al wat verlichting brengt.