Meer dan de helft van Nederland bestaat uit landbouwgrond. We verbouwen daarop zoveel dat we de tweede exporteur ter wereld zijn. De keerzijde daarvan is dat intensieve landbouw ten koste gaat van de biodiversiteit. In Boxtel bedachten ze een duurzaam alternatief: op de Herenboerderij komt de natuur terug.
De eerste Herenboerderij van ons land ziet er uit als een zooitje. Althans, dat vinden de boeren in het Brabantse dorp Boxtel, waar het kleinschalige bedrijf van 20 hectare is opgezet. “Gangbare boeren zien dit als een rommeltje”, zegt Geert van der Veer. Hij is een van de initiatiefnemers van het nieuwe landbouwconcept, waarbij tweehonderd huishoudens elk tweeduizend euro bij elkaar legden als startkapitaal voor de boerderij die volgens agro-ecologische principes is opgezet. Ook wel natuurinclusieve landbouw genoemd. “Als boer vecht je altijd tegen de natuur, je staat de hele dag te schoffelen tegen onkruid, maar dat win je niet. Wij zeggen: laat alles maar groeien”.
Daarom groeit er een eindeloze hoeveelheid onkruid tussen de perenbomen, appelbomen en pruimen in de boomgaard. Bij navraag blijkt het vooral om kruiden te gaan die bewust zijn gezaaid. Onder meer klaver om de bodem van stikstof te voorzien, zodat er geen kunstmest meer nodig is. Ook tiert de smeerwortel welig, wiens wortels zo lang zijn dat ze contact leggen met de wortels van de fruitbomen. Van der Veer hoopt dat zo het immuunsysteem van de bomen wordt versterkt, al is dat nog niet wetenschappelijk aangetoond.
“Mijn definitie van duurzaamheid is diversiteit”, zegt hij. En daarmee doelt hij niet op planten, maar ook op dieren. “De grootste opgave hier is om plagen te voorkomen zonder pesticiden te gebruiken: zo zaaien we bloemstroken in om heel veel vliegends en kruipends te lokken. Zo verwachten we dat de goede insecten de niet gewenste bestrijden en bouwen we een heel nieuw ecosysteem op de boerderij.”
We boeren steeds intensiever
De schijnbare anarchie van een herenboerderij kennen we eigenlijk helemaal niet. Stel je eens een typisch Nederlands landschap voor, wat zie je dan? De kans is groot dat nu gladde groene weiden en kaarsrecht geploegde akkers aan je geestesoog passeren. Logisch, want twee derde van de totale oppervlakte van Nederland is in gebruik als groene ruimte (68 procent) en het merendeel daarvan is intensieve landbouwgrond (54 procent van het totaal), becijferde het CBS.
De laatste decennia zijn boeren hun land steeds intensiever gaan gebruiken; hun productie vertienvoudigde in de periode 1950-2015. Bovendien verdwenen sinds 1950 zes van de zeven boeren en kregen de 55.000 blijvers (slechts 0,6 procent van de totale beroepsbevolking) veel grotere bedrijven. Dankzij die intensivering en schaalvergroting exporteren we inmiddels 85 miljard euro aan landbouwgoederen, waarmee Nederland de tweede landbouwexporteur ter wereld is, na de Verenigde Staten.
Tegelijkertijd is onze intensieve landbouw ronduit slecht voor de natuur. Een van de belangrijkste indicatoren daarvoor is de biodiversiteit; ofwel het aantal verschillende soorten insecten, planten en vogels dat ergens leeft. Zo leidt de verdubbeling van de graanproductie tot een halvering van het aantal plantensoorten en het verlies van een derde van het aantal vogelsoorten, blijkt uit een rapport van het RIVM.
Dat gaat ten koste van de biodiversiteit
Jerry van Dijk is ecoloog bij het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling van de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde op het beschermen van de biodiversiteit. “Elke keer dat je iets aan de biodiversiteit wil doen, kom je uit bij de landbouw”, zegt Van Dijk. Behalve met natuurbescherming houdt hij zich daarom ook bezig met de vraag hoe onze landbouw verduurzaamd kan worden.
De belangrijkste factoren die volgens hem de achteruitgang van onze soortenrijkdom veroorzaken zijn:- Het overmatig gebruik van mest en kunstmest om de groei van gewassen te bevorderen;
- Verlaging van grondwaterstanden;
- Schaalvergroting;
- Het gebruik van pesticiden om ziekten en plagen te bestrijden.
Dit wordt bevestigd door een rapport van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland. Kortom, willen we de biodiversiteit verbeteren, dan moeten we volgens Van Dijk iets aan deze vier oorzaken doen. Dat betekent dat onze huidige landbouw radicaal moet veranderen. Maar hoe?
Kunnen landbouw en natuur samen gaan?
Agro-ecologie is op dit moment de belangrijkste duurzame tegenhanger van de huidige industriële landbouw. Het belooft zowel het wereldvoedselprobleem als het verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering op te lossen. En dat is best bijzonder, want in het debat over hoe we landbouw moeten verduurzamen staan tot nu toe twee groepen recht tegenover elkaar. De ene groep vindt dat landbouw en natuur strikt van elkaar gescheiden moeten blijven ( land sparing ), de andere groep is juist van mening dat we landbouw en natuur veel meer zouden moeten mengen ( land sharing ), zo zette Hidde Boersma onlangs op De Correspondent uiteen. Hij pleit ervoor om intensieve landbouw los van de natuur te houden, omdat natuurinclusieve landbouw een kwart meer land nodig heeft voor dezelfde opbrengst, land dat ten koste zou gaan van de natuur en dus ook van de biodiversiteit.
De vraag waar Boersma echter aan voorbij gaat is of we die hoge opbrengst hier in Nederland zouden moeten behouden. “Ik vraag me echt af of we de Nederlandse boeren nodig hebben om de wereld te voeden”, zegt ecoloog Van Dijk. Hij verwijst naar Pablo Tittonell, die de graanproductie voor alle landen berekende.
Wat blijkt? Nederland levert in totaal 0,2 procent van de wereldwijde graanproductie en het hele Westen (Europa en de Verenigde Staten) leveren bij elkaar 12,5 procent. Het zou waanzin zijn om onze productie verder verhogen om de wereld te voeden, concludeert Tittonell. In plaats daarvan kunnen de hongerigste landen hun productie beter verdubbelen, want dat zou het wereldvoedselprobleem pas echt oplossen. Voor Nederland ziet de voormalige hoogleraar agro-ecologie een andere rol weggelegd: we zouden het eerste land moeten worden dat volledig biologische landbouw bedrijft.
Geen enkel idee om te vergroenen is gek
Dat Herenboeren het wereldvoedselprobleem niet oplossen, is de meest gehoorde kritiek, afkomstig van de intensieve Brabantse akkerbouwers. “Van die mythe moeten we juist af, dan worden we vanzelf duurzamer”, zegt Van der Veer. Zijn nieuwe boerderij-concept levert 60 procent van de wekelijkse behoefte van huishoudens aan groenten, fruit, vlees en eiwitten. Onder meer granen moeten dus elders worden gehaald. Verder betalen de leden per persoon 42 euro per maand voor groenten, aardappelen, fruit, eieren en vlees en om het salaris van de boer te betalen. “We zijn niet alleen goedkoper dan de supermarkt, maar ook lokaler, verser, milieu- en diervriendelijker”, zegt Van der Veer.
Ook hoort hij dagelijks de vraag of Herenboeren nou dé oplossing is om de landbouw te verduurzamen. “Nee”, antwoordt hij dan geduldig, “want de crisis in de landbouw is zo groot, dat geen enkel idee om te vergroenen gek is. We hebben allemaal verschillende oplossingen nodig, waarvan wij er één zijn”. Maar het liefst zou hij de komende tien jaar zo’n 50 tot 100 herenboerderijen zien ontstaan in Nederland, die zich allemaal beheerder van het ecosysteem voelen. “In de toekomst hebben we geen boeren en geen natuurbeheerders meer, maar dan heeft ons ecosysteem weer hoge biodiversiteit en produceert het ook nog eens voldoende voedsel.”
Van Dijk besluit: “De lage biodiversiteit op het platteland is zeker niet het enige aspect. Net zo belangrijk is dat de boeren in het huidige systeem steeds moeilijker een boterham kunnen verdienen. In mijn ogen zijn beiden een symptoom van hetzelfde probleem: een landbouwsysteem dat alleen kan blijven bestaan door voortdurend de kostprijs van producten te verlagen, wat ten koste gaat van het milieu, het dierenwelzijn en het inkomen van boeren. Nadenken over hoe je een eerlijk en reëel inkomen voor boeren kunt bewerkstelligen is dus ook een essentieel onderdeel van de transitie naar een duurzamere voedselvoorziening. Daarom is het nu gunstig om na te denken over een systeemverandering, omdat zowel bij boeren als bij de organisaties daar omheen het besef begint door te dringen dat het zo niet langer kan”.