Naar de content

Heeft de natuur last van ons licht?

Kamiel Spoelstra

In Nederland is het ’s nachts bijna nergens echt donker. Heeft de natuur last van al dat licht? Volgens bioloog Kamiel Spoelstra verschilt dit per soort. Voor sommige soorten is licht enorm storend, andere hebben er ogenschijnlijk juist voordeel van.

20 september 2019

In 2013 besloot het kabinet als besparingsmaatregel om de verlichting langs een groot deel van de Nederlandse autowegen ’s nachts uit te zetten. Afgelopen zomer werd dat besluit teruggedraaid. In de komende maanden laat minister Van Nieuwenhuizen door Rijkswaterstaat onderzoeken op welke punten het licht weer aan kan om de verkeersveiligheid te verbeteren. Kamiel Spoelstra, bioloog bij het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW), spreekt van een merkwaardige gang van zaken. “Vanuit ons onderzoek weten we dat verlichting een grote invloed kan hebben op soorten. Er zal dus van plek tot plek bekeken moeten worden wat de mogelijkheden zijn”, stelt hij.

Vertraagde opname van insecten rond een lantaarnpaal. Snelle vleermuizen komen naar lantaarnpalen toe om daar insecten te kunnen vangen.

Wikimedia Commons, Nevit Dilmen via CC BY-SA 3.0

Snelle en langzame vleermuizen

Tussen 2010 en 2017 deed het NIOO een grootschalig onderzoek met de titel ‘Licht op natuur’. In die periode keken de onderzoekers op acht locaties aan de bosrand van een aantal natuurgebieden naar het effect van verschillende kleuren licht (rood, wit en groen) op de aanwezige diersoorten. Er werden zoveel mogelijk soorten bekeken zoals vleermuizen, vogels, zoogdieren en nachtvlinders.

Binnen die soorten zijn er ook weer verschillen. Vleermuizen bijvoorbeeld kun je grofweg verdelen in twee groepen. “Er zijn snelle, beweeglijke vleermuizen. Die vliegen uit zodra het gaat schemeren en zijn niet bang voor roofvogels, zoals uilen. Ze jagen op insecten, die worden aangetrokken door het licht van de lantaarnpalen. Deze vleermuizen maken handig gebruik van het licht”, vertelt Spoelstra. “Maar er zijn ook langzame vleermuizen, die pas uitvliegen op het moment dat het echt donker is. Hoe meer lantaarnpalen er in een gebied staan, hoe minder langzaam vliegende vleermuizen er voorkomen.”

Invloed op andere soorten

Ook bij muizen is een tweedeling aanwezig. Op bosmuizen heeft verlichting een dramatisch effect. Die komen echt alleen tevoorschijn in het donker. Hoe meer lantaarnpalen er in een gebied staan, hoe minder bosmuizen er actief zijn. Woelmuizen blijven bij verlichting wel actief. Spoelstra denkt dat dit komt doordat woelmuizen ook overdag naar voedsel zoeken en daardoor minder sterk op licht reageren.

Muizen verstoppen zaden van planten, maar vergeten die soms weer op te graven. Op die manier helpen muizen mee met de verspreiding van zaden. Als er minder muizen zijn, heeft dat dus ook invloed op de planten in het gebied.

Wikimedia Commons, Jens Buurgaard Nielsen via CC BY-SA 3.0

Dat sommige soorten er op verlichte plekken niet of nauwelijks zijn, heeft ook invloed op andere soorten. Neem de bosmuizen als voorbeeld. “Veel dieren en planten zijn afhankelijk van muizen. Denk aan uilen die muizen vangen of planten die hun zaden verspreiden doordat muizen deze verstoppen en vergeten weer op te graven”, legt Spoelstra uit. Zonder muizen verandert het ecosysteem op die plek.

Onrustig slapen

Vleermuizen en muizen zijn beide nachtactieve dieren, maar ook dagactieve dieren kunnen last hebben van verlichting die ’s nachts brandt. Biologe Jenny Ouyang (destijds postdoc bij het NIOO) onderzocht het slaapgedrag van koolmezen. Zij rustte de vogels uit met een zender. Een automatische ontvanger in het veld registreerde vervolgens hoeveel de koolmezen bewegen in hun slaap. Op donkere plekken zitten de vogels nagenoeg stil, maar op plekken met verlichting vertonen zij wel activiteit. Het lijkt erop dat vogels in een omgeving met licht steeds draaien, vergelijkbaar met mensen die liggen te woelen in hun slaap. “De koolmezen slapen onrustig, maar we weten nog niet of dat ook invloed heeft op hun gedrag overdag”, zegt Spoelstra.

Het effect van verschillende kleuren licht op rustende koolmezen. Drie nachten lang zijn de bewegingen van vogels binnen 25 meter van een lichtbron gemeten. Bij wit licht (n=6) maken de koolmezen tussen de avond- en de ochtendschemering meer bewegingen dan in het donker (n=5) of bij rood (n=8) of groen (n=5) licht.

Figuur aangepast uit: Ouyang, Jenny Q. et al. _Restless Roosts: Light Pollution Affects Behavior, Sleep, and Physiology in a Free-Living Songbird._ Global Change Biology, 2017

Rood en groen licht

Voor veel dieren speelt de kleur van verlichting ook een belangrijke rol. “Trekvogels raken gedesoriënteerd door rood licht, maar blijven bij groen licht (waar dus geen rood in zit) wel in de goede richting vliegen. Helaas heeft men in veel gevallen gedacht dat groen overal een goede keuze is, zoals langs de weg tussen Bennekom en Heelsum. Maar groen en blauw zijn langs een weg de slechtste kleuren licht die je kunt hebben”, stelt Spoelstra.

Dieren nemen kleuren waar met behulp van kegeltjes, speciale lichtgevoelige cellen in het oog. Vogels hebben vier verschillende kegeltjes en kunnen daardoor – naast rood, groen en blauw – ook ultraviolet licht waarnemen. De meeste zoogdieren hebben maar twee kegeltjes, één in het blauwe gebied en één in het groene gebied. “Zoogdieren kunnen rood licht vaak minder goed zien, maar zijn extra gevoelig voor groen en blauw licht. In ons onderzoek zagen we bijvoorbeeld dat langzame vleermuizen bij groen en wit licht weg zijn, maar bij rood licht even actief zijn als in het donker. Dat laatste geldt ook voor woelmuizen”, vertelt Spoelstra.

Lichtintensiteit

Langs de weg is licht met relatief veel blauw, ook vanuit het oogpunt van de veiligheid, geen goed idee. Bij lage lichtniveaus nemen mensen waar met staafjes, cellen in het oog die lichtintensiteit detecteren. Deze staafjes zijn vooral gevoelig voor de blauwe kant van het lichtspectrum, waar groen ook vlakbij zit. “Zolang er niet veel licht is, is blauwe of groene verlichting daarom best prettig. Maar zodra er een auto met felle koplampen langskomt, schakelen de ogen over op kegeltjeszicht. Omdat we relatief weinig blauwe kegeltjes hebben, is blauw of groen licht dan juist minder effectief.”

Groen licht langs de weg is ongunstig voor zowel mensen als andere zoogdieren.

Kamiel Spoelstra

Spoelstra en zijn collega’s zijn afgelopen zomer begonnen aan een nieuw onderzoeksproject: ‘Licht op landschap’. Dat onderzoek gaat zes jaar duren en moet vooral in kaart brengen bij welke lichtintensiteit soortspecifieke effecten optreden. “We willen weten hoe ver een lichtbron soorten als vleermuizen en muizen wegdrukt. Verder gaan we kijken naar de invloed van licht op structuren in het landschap. Dit zijn bijvoorbeeld heggen, houtwallen en onderdoorgangen, waardoor soorten zich in een gebied kunnen verplaatsen. Hoe ver moet een lantaarnpaal daarvanaf staan om een soort niet te verstoren?”

Bij de beslissing of de verlichting langs autowegen aan of uit moet, spelen een hoop factoren mee. Verstoring van de natuur is er daar één van. Veiligheid en energiebesparing tellen ook mee. Wat gunstig is voor de natuur is niet per se gunstig voor ons, en omgekeerd. Het besluit van minister Van Nieuwenhuizen is, als het aan Spoelstra ligt, dus zeker geen kwestie van knopje omzetten en klaar. Een goede afweging, per locatie, is noodzakelijk. Het kan dus nog wel even duren voordat het licht langs alle autowegen weer brandt.

ReactiesReageer