Tijdens het spreken maken we bewust of onbewust allerlei handgebaren. Toch worden die gebaren meestal niet meegenomen in ons begrip van taal. Dat is onterecht volgens onderzoeker Kasper Kok. Hij stelt dat ze nauw verweven zijn met onze grammatica. Kok promoveerde deze week cum laude aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Naar gebarentaal is al veel onderzoek gedaan. Maar de gebaren die we gebruiken ter ondersteuning van gesproken taal waren lange tijd een blinde vlek voor taalwetenschappers. Net als andere vormen van lichaamstaal, zoals bijvoorbeeld gezichtsuitdrukkingen, werden ze nooit gezien als onderdeel van de grammatica. Maar volgens Kok voldoen ze aan alle criteria van taal. “Je duim opsteken is net zo goed deel van een communicatief systeem als ‘goed gedaan’ zeggen.”
Duim omhoog
Kok bestudeerde handgebaren vanuit verschillende theoretische invalshoeken en kwam tot de conclusie dat handgebaren helemaal niet zo verschillen van bijvoorbeeld gesproken woorden. Er zijn meerdere argumenten om gebaren te beschouwen als ‘taal’, vertelt Kok:“Gebaren worden heel systematisch gebruikt, zoals de opgestoken duim, en zijn net als andere vormen van taal soms heel cultureel bepaald.”
Naar dat laatste is veel onderzoek gedaan: die duim omhoog bijvoorbeeld, is bij ons een uitdrukking voor waardering. Maar in het Midden-Oosten is het een belediging. Ook is het zo dat handgebaren soms de functie van een zinsdeel overnemen. “Bijvoorbeeld als een klant bij de bakker zegt: ‘Ik wil die’ en met zijn vinger wijst of in de lucht de vorm van het broodje tekent dat hij wil hebben.” Over het algemeen gedragen gebaren zich dus hetzelfde als gesproken taal.
In zijn proefschrift gebruikt Kok twee grammaticamodellen die ieder een andere functie van taal benadrukken. In het ene model ligt de nadruk op cognitie, dus taal om te kunnen denken. Het andere model ziet taal meer als middel om te communiceren. De promovendus ontdekte dat handgebaren net als andere vormen van taal beide functies vervullen. Enerzijds helpen handgebaren om het de gesprekspartner gemakkelijk te maken, anderzijds gebruiken we gebaren ook om onze gedachten te ordenen. Je gebruikt bijvoorbeeld gebaren als je telefoneert, en dan draagt het weinig bij aan de communicatie.
Kleien in de lucht
Net als woorden vallen gebaren dus onder de definitie van taal. Maar er zijn ook verschillen. Zo kun je één betekenis in verschillende gebaren vangen, aldus de promovendus: “Als je een bal wilt uitbeelden kun je dat op meerdere manieren doen: je kunt je handen zo houden alsof je de bal vasthoudt aan de zijkant, alsof de bal op je hand ligt, of je kunt de contouren van de bal met je wijsvinger in de lucht tekenen. En dan heb je ook nog zoiets als ‘kleien’: gecompliceerde objecten kun je uitbeelden alsof je klei in je handen hebt.” Welke manier van gebaren mensen gebruiken, is moeilijk te voorspellen. Maar wel heeft het er vaak mee te maken welk aspect van een voorwerp je wilt benadrukken: als de ronde vorm van de bal belangrijk is voor het gesprek, zul je eerder de contouren aangeven.
Maar er is nog een verschil: met gebaren kun je soms meerdere betekenissen tegelijk uitdrukken. Ook gebaren in gebarentaal worden om die reden vaak ‘multifunctioneel’ genoemd. Kok geeft een voorbeeld van een spreekster uit zijn onderzoek, die zegt dat er ‘ongeveer tien’ bomen langs de weg staan: “Daarbij steekt ze tien vingers in de lucht, maar wiebelt tegelijkertijd een beetje met haar handen om de onzekerheid aan te geven.”
Voor zijn onderzoek maakte Kok gebruik van een Duits onderzoekscorpus, met video-opnames van 25 proefpersonen die elkaar mondelinge routebeschrijvingen geven. Eigenlijk is het corpus opgezet voor een onderzoek naar robots en avatars, legt Kok uit. “De proefpersonen maakten een virtuele tour op een groot computerscherm en moesten de route die ze hadden afgelegd vervolgens uitleggen aan andere proefpersonen. Je kunt je voorstellen dat daarbij veel gebaren worden gebruikt om richting aan te geven of om objecten te beschrijven. Er zitten dan ook meer dan drieduizend gebaren in het corpus, en het leende zich daarom uitstekend voor mijn onderzoek.”
Torens van Hanoi
Kok geeft toe dat zijn bevindingen enigszins gekleurd zijn door de keuze van het corpus. Zo gingen zelfstandig naamwoorden en bijwoorden vaak gepaard met handgebaren, in tegenstelling tot bijvoorbeeld persoonlijk voornaamwoorden. Er werden dus veel gebaren gebruikt om objecten te visualiseren als herkenningspunt op de route, maar ook bijwoorden als ‘rechts’ of ‘links’. Woordjes als ‘ik’ of ‘jij’ werden niet vergezeld door gebaren, terwijl dat in het taalgebruik van een ruziënd echtpaar misschien weer heel anders zou zijn.
Wel zijn er een paar algemene tendensen te bespeuren, aldus Kok: “Meestal worden woorden waar de nadruk op ligt vergezeld van gebaren. Woorden waar geen nadruk op ligt, kleine woordjes zoals functiewoorden bijvoorbeeld, zijn niet ‘gebaarvriendelijk’. Dat is waarschijnlijk vrij universeel.”
Gebaren helpen dus bij het structureren van gedachten. Een ander experiment is ook grappig in dit verband, zegt Kok: “Daarbij moesten deelnemers in gedachten de Torens van Hanoi (een wiskundige 3D-puzzel) oplossen. Er werd niet gesproken, maar de deelnemers ondersteunden hun gedachten wel met zichtbare handgebaren.”
Ook in dat opzicht zijn handgebaren dus niet veel anders dan andere taaluitingen. Maar geldt dat dan ook voor zoiets als gezichtsuitdrukkingen? Kok denkt dat dezelfde argumentatie opgaat voor een deel van dit soort lichaamstaal. “Maar dat roept wel de vraag op waar je de grens legt. Voor mij zijn gebaren onderdeel van de taal, wanneer ze verbonden zijn met een bepaald deel van de zin. Dat betekent dat zoiets als lichaamshouding erbuiten valt.”