Zes jaar geleden werd er een nieuwe variëteit van het Nederlands gesignaleerd: straattaal, een jongerentaal die doorspekt is met Surinaams, Engels en andere talen – en die razendsnel verandert. Want wie het bijvoorbeeld nu nog over ‘scotten’ heeft, bewijst daarmee niet meer helemaal van deze tijd te zijn. Hoe klinkt straattaal tegenwoordig?
Op 21 februari verschenen in NRC Handelsblad enkele brieven van scholieren als reactie op een eerder artikel over multiculturele problemen in Rotterdam. Ida van Meurs schreef het volgende:
“Ik ben een meisje dat opgroeit in Rotterdam. En dat is erg leuk. Zo leren wij nu meerdere soorten Nederlands; gewoon Nederlands (het vroegere ABN), plat Rotterdams en multicultureel Nederlands. Wat is nu precies het verschil? Ik geef een paar voorbeelden, eerst in ABN 1), dan in Rotterdams (2), dan in straattaal (3). 1. ‘Zeg meisje, waar ga jij naar toe’ wordt in 2 ‘hai maissie of waif, woar mot dat hein?’ En in 3 wordt dit ‘hé sma, warr gha jai?’ En bijvoorbeeld ‘Dat is tof zeg!’ wordt in 2 ‘da’s kankalauw’ en in 3 ‘dat iz boem lauw!’ En ‘hoe gaat het?’ wordt in 2 ‘hoessie?’ en in 3 wordt dit ‘fawaka?’ Hierop antwoord je in 1 ‘het gaat goed’, in 2 ‘gwel’ en in 3 ‘rustig …’ Deze soorten van Nederlands weten wij feilloos toe te passen en zo verstaan we elkaar allemaal.”
Die derde taal, straattaal, is bekend sinds 1998, toen de media zich erop begonnen te storten. Ida van Meurs noemt het terecht “multicultureel Nederlands”, want in deze variant van jongerentaal komen veel woorden en uitdrukkingen voor uit andere talen, vooral uit het Surinaams en het Engels.
Volgens velen was deze vorm van taalgebruik verontrustend: het zou een nieuwe aanwijzing zijn dat het Nederlands verloedert, vooral omdat deze straattaal niet alleen gesproken werd door allochtone, maar ook door autochtone jongeren. Anderen beschouwden het juist als een voorbeeld van verbale creativiteit van een door meertaligheid geïnspireerde jeugd, en daarom als een hoopvol teken in een maatschappij die veel last had van het door Paul Scheffer opgeplakte etiket met daarop in schreeuwende letters ‘multicultureel drama!’
Hofleverancier
Er verschenen na 1998 verschillende publicaties over het onderwerp straattaal, bijvoorbeeld een artikel van een van ons (René Appel – red.) in Onze Taal van juni 1999 en een boekje van Jacomine Nortier, Murks en straattaal (uitgeverij Prometheus, 2001). En ook op het podium dook het fenomeen op: het Rotterdams Wijktheater ging toneelstukken spelen die doorspekt waren met straattaal, en in het kader van een kunsten- cultuurprogramma van het Bureau Medelanders (alweer in Rotterdam) werd een project uitgevoerd waarin onder meer rapteksten in straattaal werden geschreven. Over dit laatste project verscheen ook een schattig klein boekje, Straattaal the project, waarin op de eerste pagina al de volgende tekst staat: “Yo, wazzup boys and girls? Alles aaaaaight, boeng, flex of goed?”
Zoals in 1998 al werd voorspeld, blijkt straattaal een zeer dynamisch, weinig stabiel jargon te zijn. Om te kijken wat er zoal veranderd is in de loop der jaren, zijn we een nieuw onderzoek begonnen, dat zich – anders dan de eerste studie – niet alleen op jongeren uit Amsterdam richtte. We hebben een schriftelijke vragenlijst voorgelegd aan in totaal ruim 250 leerlingen in 4-havo-klassen op een aantal scholen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Mijdrecht en Groningen. Verder deed er in Amsterdam een vierde klas van een categoriaal gymnasium mee.
De leerlingen kregen vragen te beantwoorden over hun achtergrond (leeftijd, sekse, thuistaal, enz.), en over straattaal. Bij dat laatste ging het onder meer over hun motivatie of reden om al of niet straattaal te gebruiken, en over de straattaalwoorden die ze kenden. Vervolgens zijn bij ongeveer vijftien leerlingen in kleine groepjes mondelinge interviews afgenomen door Marc de Jonge, student Algemene Taalwetenschap.
Dit onderzoek leverde een aardige, actuele woordenlijst op. Een deel ervan, de woorden die met een a beginnen, zijn opgenomen in het kader verderop, en ter vergelijking vindt u daar ook de a-woorden uit twee andere verzamelingen. Uit deze en andere overzichten en informatiebronnen weten we dat het Surinaams nog steeds de lexicale hofleverancier is voor straattaal. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de vele ‘versurinaamste’ plaatsnamen: Agga voor ‘Den Haag’ en Alli voor ‘Almere’. Zoetermeer wordt trouwens wel aangeduid als Soetka of Sweetlake, terwijl Grontjie staat voor ‘Groningen’, Damsko en Masterdam voor ‘Amsterdam’, en Tikoe of Killburg voor Tilburg’.
Zieke shit
Straattaal weerspiegelt de belevingswereld van de jongeren die haar gebruiken. En waar praten die over? Over dingen die ze goed of slecht vinden, over uitgaan, uiterlijk en seks. Vooral het aantal woorden dat ongeveer ‘heel goed’ betekent, is enorm groot. Uit verschillende bronnen hebben we het volgende rijtje gedistilleerd: boeng, baggerz, banish, boem, bond, bong, boos, chili, cool, crime, da bomb, daina, dodelijk, dat doet, dope, errug, flex, fly, foeroe, gevaarlijk, gruweiijk (met als varianten gruwi en gru), gucci, UI, lauw, master(lijk), moeilijk, neet, relaxed, safin, scoobes, siki, spang, spits, spitta, standaard, strak, tranga, vet en ziek.
Een aantal woorden uit deze reeks zal inmiddels op de vuilnisbelt van de straattaal zijn beland, terwijl er anderzijds zeker nieuwe termen bij zijn gekomen. Het is kennelijk belangrijk om steeds nieuwe uitdrukkingen te verzinnen om aan te geven dat iets …ja, geweldig, fantastisch, magistraal, briljant, grandioos, subliem, enzovoort is. Deze opsomming laat uiteraard meteen zien dat straattaal in dit opzicht niet veel verschilt van het gewone Nederlands.
Bij al die woorden voor ‘heel goed’ valt op dat er nogal wat bij zitten die gewoonlijk juist een negatieve betekenis hebben, zoals gevaarlijk en gruwelijk. Die zijn waarschijnlijk aanvankelijk gebruikt als versterkers bij bijvoeglijke naamwoorden, zoals in gruwelijk goed, waarna ze vervolgens los in diezelfde betekenis kunnen voorkomen. Hetzelfde proces heeft zich voltrokken bij moeilijk, en het lijkt ook te gaan gebeuren met het woord kapot, dat verschijnt in bijvoorbeeld kapot goed; zelfs komt voor: ‘Die film is kapot, man!’ Sommige woorden treden met name op in bepaalde combinaties, bijvoorbeeld ziek in zieke shit, dat zoiets als ‘heel goed spul’ betekent.
Boelen
Als het gaat om synoniemen, dan scoort wat Nico Scheepmaker ooit “de populairste van alle binnensporten” noemde, ook hoog. Behalve met ankeren (zie kader) wordt deze activiteit onder meer ook aangeduid met baksen, ballen, boelen, choppen, dieken, freaken, kieren, klaren (of klari), nokken, prikken, rippen, skatten_en _tokkelen. Sommige van die woorden, zoals kieren en tokkelen, bestaan al langer in het Nederlands en krijgen in straattaal een tweede kans.
In een interview gaf de half-Nederlandse, half- Joegoslavische Tamara de volgende verklaring voor het frequente gebruik van dit soort woorden:
“Neuken klinkt heel erg grof. Het is niet dat je ervan gaat blozen of zo, maar het klinkt een beetje … ja, asociaal of zo, ja, en als je zegt ‘ballen’ of ‘boelen’, ja, dat is meer grappig.”
In alle overzichten duiken ook andere nieuwe Nederlandse woorden op, zoals deuzel (‘dwaas’) en flokker op (‘donder op’, waarschijnlijk een samensmelting van die uitdrukking en flikker op). In de meeste gevallen gaat het echter om bestaande woorden met een nieuwe betekenis: etsen voor ‘zoenen’, gierig voor ‘geil’, oplossen voor ‘weggaan’ en chanteren voor ‘versieren’. Een enkele keer wordt van een zelfstandig naamwoord een werkwoord gemaakt, zoals alcohollen in de betekenis van ‘alcohol drinken’ – net als chanteren een woord uit het Utrechtse onderzoek van Femke Conradie, dat aansluit op het eerdere werk van Jacomine Nortier.
Laatste trends
Aardig zijn ook de voorbeelden van Nederlandse woorden met een open klinker op het eind – volgens onderzoek in alle talen de ideale woordstructuur – zoals kwekkoe (‘praten’), vingalinga (‘vingeren’) en billenmati (‘beste vriend, billenmaat’). Dat lijken ook voorbeelden van spelen met taal, net als beckenbauer, ‘iemand met een opvallend brede mond’, uiteraard verwijzend naar de voormalige Duitse voetballer Franz Beckenbauer, die overigens niet zo breedgebekt was.
Dat straattaal vernieuwend en dynamisch is, blijkt wel uit begrippen als scott (‘vernedering, afgang’) en scotten of een scott geven (‘iemand laten afgaan’). Deze kwamen in 1998 nog veel voor, maar nu hoor je voor diezelfde betekenis alleen nog maar dis en dissen, gebaseerd op to disrespect, dat overgenomen is uit de Amerikaanse hiphoptaal. En wie nog woorden als das of floos (‘weg, verdwenen’) gebruikt, bewijst daarmee de laatste trends niet te volgen. Relatief nieuw zijn bijvoorbeeld de eerder genoemde woorden boem, of boeng, en kapot.
Voorzover wij weten, is ook het lauw ‘tof’ van de briefschrijfster aan het begin van dit stuk betrekkelijk recent; het is een woord dat vermoedelijk vanuit Rotterdam aan een kleine opmars in de straattaal is begonnen. Overigens is het niet authentiek Rotterdams, zoals zij schrijft, maar komt het van het Surinaamse woord voor ‘gek’. Opvallend is dat het in bepaalde plaatsen ook ‘niet goed en niet slecht’ betekent.
Regionale verschillen
Daarmee komen we ook op regionale variatie. Rotterdamse woorden lijken bijvoorbeeld spitta (‘heel goed’, hoe zou het ook anders kunnen) en menina (‘meisje’), dat een Kaapverdische oorsprong schijnt te hebben. Ook in één stad zijn er verschillen, zoals het uit het Arabisch afkomstige zehma (‘net alsof, zogenaamd, dat geloof ik niet’), dat we wel op een school met veel Marokkaanse leerlingen in Amsterdam-West aantroffen, maar niet – of nog niet – in Zuidoost, waar de straattaal het sterkst is beïnvloed door het Surinaams. Maar het kan best zijn dat nu u dit leest, zehma ook al is doorgedrongen tot dit Amsterdamse stadsdeel.
Soms is de oorsprong van bepaalde woorden ook schoolgebonden: op één school meldden leerlingen het gebruik van jimmy voor ‘suf persoon’ – inderdaad omdat er op die school een niet al te inspirerende Jimmy rondliep. Nieuwe straattaalwoorden beginnen bij één taalgebruiker die het woord bedenkt of overneemt uit een andere taal. Bij een van de afgenomen interviews vertelde een jongen bijvoorbeeld dat hij para (‘gek’) niet meer gebruikte omdat iedereen dat deed; hij koos voor noia. Als zo’n woord aanslaat, kan het op zijn school het nieuwe woord voor ‘gek’ worden.
Grammatica en uitspraak
De analyses van straattaal zijn vooral gericht op de zichzelf steeds weer vernieuwende woordenschat, maar dit jongerenjargon vertoont ook enkele andere kenmerken. In de eerste plaats is dat het veelvuldig gebruik van het hulpwerkwoord gaan, waar dat in het Standaardnederlands niet gewoon is – alhoewel daar wel verandering in lijkt te komen; denk bijvoorbeeld aan ‘Dat gaat niet lukken’, dat inmiddels bijna een standaardfrase is geworden.
Een voorbeeld uit de straattaal is ‘Ik ga je zien’ voor ‘Tot ziens.’ Daarnaast is het voorkomen van die voor een het_-woord opvallend: _die restaurant, die meisje, die hek. Boven de lijst op de website van Bradaz (zie kader) staat zelfs de volgende zin: “Weet jij nog een slangwoord die nog niet op de site staat?”
Verder worden woorden en zinnen deels anders uitgesproken. Min of meer vaste zinnetjes worden verkort: ‘Geef me een trekje’ wordt zoiets als ‘Gimmieafoe.’ Aan de andere kant worden klinkers ook wel verlengd om een bepaalde betekenis uit te drukken of te versterken, zoals het aaaaaight uit de lijst in het kader, suchaaaa (‘sukkeltje’) en errug (‘heel goed’), waarvan de toonloze e in de laatste lettergreep lang moet worden uitgesproken, en in de richting van de u gaat.
Het gebruik van een soms gerekte z_-klank aan het eind van woorden is ook opvallend, zoals in _laterz (‘tot ziens’). De z is overigens ook populair in geschreven jongerentaal, zoals de brief van Ida van Meurs, in het begin, laat zien. Zij schrijft iz in plaats van is, een vorm die in chattaal ook veel voorkomt. Verder bedoelt Ida met de dubbele r in het eerste woord van “warr gha jai?” waarschijnlijk dat die letter zwaar moet rollen.
Straattaal men een a
Hieronder staan drie lijsten van straattaalwoorden die beginnen met een a: een met woorden uit ons eigen onderzoek, een van de website van het Rotterdams Wijktheater, en ten slotte een van de website van de (voormalige) televisieserie Bradaz, waarop trouwens niet het begrip ‘straattaal’, maar ‘slang’ wordt gebruikt. Beide internetpagina’s zijn in de jaren negentig gepubliceerd en worden af en toe aangevuld.
Naast enkele overeenkomsten zitten er ook nogal wat verschillen tussen de lijsten. Het opvallendste verschil is wel dat bij Bradaz aboob ya ‘sukkel’ betekent, terwijl volgens het Wijktheater a bubya voor ‘houd je bek’ staat. Uitsluitsel over de ‘echte’ betekenis kunnen we niet geven, maar de overlap zit natuurlijk in het negatieve betekenisaspect.
René en Rob Schoonen
aap ‘sukkel’
aboem ‘het gaat goed’
afoe ‘deel, geef me een trekje’
Agga ‘Den Haag’
aight! ‘goed!’
_*ai go’*_goed’
ala… ‘wat een…’
am ‘kut’
apa gabar ‘hoe gaat het?’
apeklit ‘stomme debiel’
as if! ‘natuurlijk!’
assie ‘hasj’
attie ‘pet’
Rotterdams Wijktheater
A16 ‘drukbezette hoer’
aaloe ‘wat denk je?’
abakpoen ‘achterlangs neuken’
a bub ya ‘houd je bek’
adjaip, len ‘te gek, jongen’
affoe ‘een deel, de helft, het laatste trekje’
aftjappen ‘afhouden’
Agga ‘Den Haag’
agoman ‘homo’
agou ‘beest’
aij ‘ja’
ajump ‘vechtpartij’
aks ‘vraag’
alles chill ‘alles goed’
Alli ‘Almere’
aman ‘begin nou niet opnieuw’
ankeren ‘neuken, vrijen’
anoe ‘hand’
anoesaj ‘o nee, he’
anyway ‘dus’
apia ‘naar huis gaan, weggaan’
appa ‘te stoned’
asahbi ‘vriend’
ashie ‘hasj’
Bradaz
aaaaaight ‘oké dan’
a batterij zwak ‘geen kracht meer’
aboeng ‘goed’
aboob ya ‘sukkel’
adham ‘player’
afoe ‘half peukie, helft’
aftjappen ‘afhouden’
Agga ‘Den Haag’
aight ‘oké, goed’
ajump ‘vechtpartij’
aks ‘vraag’
aku cinta kue ‘ik hou van je’
alles chil ‘alles goed’
Alli ‘Almere’
a mang echt ‘hij is goed’
a mos ‘hé gozer’
ankeren ‘neuken, vrijen’
onoe ‘hand’
anoesaj ‘o nee, he’
Anti ‘Antilliaan’
anyway ‘dus’
appa ‘te stoned’
asahbi ‘vriend’
asie ‘hasj’
a sma spang ‘ze is lekker’
“Doe effe normaal”
Uit ons onderzoek bleek dat vooral scholieren uit de Randstad straattaal spreken, met name in de grote steden. Op een grote plattelandsschool in Mijdrecht – dus in het Groene Hart – was het gebruik van straattaal beperkt. In een plaats als Groningen begint straattaal ook door te dringen, maar de weelderige groei en de dynamiek die bijvoorbeeld in Rotterdam en Amsterdam te zien zijn, ontbreken daar nog.
In de vroege discussies over straattaal ging het vaak over de negatieve effecten op de Nederlandse taalvaardigheid van vooral allochtone leerlingen. Om hierover beter onderbouwde uitspraken te kunnen doen, hebben we aan de leerlingen die onze vragenlijst invulden ook een woordenschattest voorgelegd, die over het algemeen een uitstekende indruk geeft van iemands taalvaardigheid. Hoewel veel allochtone leerlingen qua Nederlands vocabulaire inderdaad flink tekortschieten, bleek er geen enkele samenhang te zijn tussen scores op de toets en straattaalgebruik.
Ten slotte bleek uit ons onderzoek dat straattaal door zowel jongens als meisjes gebruikt wordt, hoewel de eersten dat in sterkere mate doen. De soms grof klinkende, met veel taboewoorden gelardeerde straattaal lijkt meer bij een machocultuur te horen. Met uitzondering van jongeren met een Turkse achtergrond waren allochtone jongeren meestal voorlopers, vooral degenen met een Surinaamse achtergrond. Maar dat ook oer-Nederlandse rotjochies zich van het jargon bedienen, bewijst de volgende passage uit de Volkskrant over Marcel, een van de “Lutjebroeker treinterroristen”:
“Op de site van Marcel staan teletekstberichten over zijn arrestatie. Daaronder foto’s van zijn vriendinnetje. ‘Dit is Laura, mijn sweery.’ Hij krijgt complimentjes via de chat. ‘Wat een dope site man’. Marcel antwoordt: ‘Eeeej fawaka, alles chili met mij rustig ckrZz’ (zeker, red.).”
In onze interviews bleken allochtone jongeren het soms bedenkelijk te vinden dat Nederlandse leeftijdgenoten hun jargon overnemen. Op de vraag of Nederlanders weleens straattaal gebruiken, zei Sarune bijvoorbeeld:
“Ja, van die witnegers, van die meisjes die zo helemaal stoer gaan doen. (…) Vind ik echt heel zielig, en je ziet ook soms in de bus, een helemaal Nederlands meisje met blonde haartjes, en die begon helemaal dreads in te doen en zo, en toen begon ze van “ee joh, die chiemeid” [‘dat lekkere ding’ – RA, RS] en zo, allerlei straattaal te praten en zo, en dan denk ik: doe effe normaal.”