We willen zo oud mogelijk worden. Maar waarom eigenlijk? Is het zo fijn om stokoud te zijn? Door de eeuwen heen is hier verschillend over gedacht, laten deze acht filosofen zien.
Sinds het begin van de westerse filosofie hebben grote denkers nagedacht over de dood. Over ouder worden schreven ze slechts sporadisch. Dat hing ook samen met een levensvisie die eeuwenlang leidend was: het ging er niet om zo oud mogelijk te worden, maar om de juiste levenshouding te hebben op weg naar de dood. Die houding zou ook bepalend zijn voor wat er na de dood nog zou komen.
De oorsprong hiervan vinden we bij de Griekse denker Socrates, die op zijn sterfbed de goden dankt dat ze hem genezen van de ziekte genaamd ‘leven’. “Bij die uitspraak van Socrates, opgeschreven door zijn leerling Plato, begint een traditie die in de westerse filosofie voortleeft tot in de moderne tijd”, verklaart Adam Buben, filosoof aan de Universiteit Leiden en gespecialiseerd in denken over de dood. “In het christendom werd het leven iets waar je doorheen moet, inclusief al het lijden. De wereld is een onvolmaakte plaats vol verleiding, waar onze zintuigen ons ook nog eens voortdurend misleiden en onze lichamelijke verlangens ons afleiden van dat wat toch al onhaalbaar lijkt: ware kennis. Alleen als je de juiste relatie met God kon vinden, zou je in het hiernamaals beloond worden. Er werd dus lange tijd betekenis gevonden in de dood. En het leven moest geleefd worden als voorbereiding daarop. Vandaar de beroemde uitspraak dat filosoferen bestaat uit ‘leren sterven’.”
De kunst van het ouder worden
Een filosoof die zich niet door de dood liet beheersen, was de Griekse Epicurus, die stelde: ‘Als wij er zijn, is de dood er niet, en als de dood er is, zijn wij er niet.’
Ook deze uitspraak vond veel navolging bij denkers tot in onze tijd. Maar over de laatste levensfase vóór de dood – de ouderdom – schreven ze opmerkelijk weinig. Vooral omdat de dood nou eenmaal elk moment kon toeslaan, terwijl hoge ouderdom voor de meeste mensen niet was weggelegd. De gemiddelde levensverwachting lag tot halverwege de negentiende eeuw ergens tussen de dertig en veertig jaar. Degenen die toch een hoge leeftijd bereikten, beschouwden dit doorgaans niet als een probleem.
Intussen is de levensverwachting meer dan verdubbeld, en het eind van de stijging is nog niet in zicht. Wetenschappers zoeken wereldwijd naar manieren om veroudering tegen te gaan of zelfs te stoppen. Wat gaan we doen met nog meer extra jaren? Deze acht oude en hedendaagse filosofen bieden inzicht in de kunst van het ouder worden.
Plato: verlost van fysieke verlangens
De Griekse filosoof Plato (428/427-347 v. Chr.) laat zijn leermeester Socrates met de rijke oudere Kefalos in dialoog gaan over ouderdom. Volgens de welgestelde bejaarde is de ouderdom geen last maar een zegen. Hij verlangt niet meer naar seks, rijkdom en bezit. Verdieping zou het doel van de oudere moeten zijn. ‘Met het vorderen van de jaren, wanneer hun geest zich volledig begint te ontwikkelen, moet de intellectuele training intensiever worden, en wanneer ten slotte hun fysieke kracht afneemt, moeten zij zich zonder enige beperking aan studie kunnen wijden en al het andere als bijzaak beschouwen.’
Cicero: pluk de vruchten
De Romeinse staatsman en geleerde Cicero (106-43 v. Chr.) is de enige filosoof van de klassieke oudheid die een apart werk aan de ouderdom heeft gewijd. Hij schreef het naar verluidt om zichzelf op te beuren in zijn eigen lastige situatie als oude man: zijn dochter was overleden en hij was politiek uitgerangeerd. Hij stelt dat het er vooral niet om gaat om jong te blijven. De ouderdom heeft volgens Cicero zijn eigen kwaliteiten, bijvoorbeeld omdat wijsheid, kennis en ervaring kunnen worden ingezet. Daarnaast benadrukt hij dat de basis voor een respectabele oude dag gelegd moet worden in de jonge jaren. ‘Grijze haren noch rimpels kunnen zomaar aanzien krijgen; het zijn de verdiensten van het voorgaande leven die uiteindelijk hun beloning krijgen in de vorm van respect.’
Michel de Montaigne: zelfaanvaarding en relativering
De Franse filosoof Michel de Montaigne (1533-1592) gaat in zijn bekende werk ‘Essays’ ook in op ouderdom. De kunst van het ouder worden bestaat er volgens hem uit dat je jezelf moet oefenen in zelfaanvaarding en relativering. Niet uit berusting, maar juist om vitaal te blijven. Bovendien is goed ouder worden volgens Montaigne niet hetzelfde als zo lang mogelijk leven. ‘Een jongeman moet kennis verwerven, een grijsaard moet er de vruchten van plukken, zeggen de wijzen. En zij beschouwen het als de allergrootste ondeugd in de menselijke natuur dat onze verlangens zich telkens weer verjongen. Wij beginnen ons leven telkens weer van voren af aan. Het zou goed zijn als je aan onze inzet en verlangens enigermate kon aflezen hoe oud we zijn.’
Johann Wolfgang von Goethe: bevrijd van verplichtingen
De romantische schrijver, dichter en wetenschapper Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) zag de ouderdom als een kans op zelfexpressie en onderzoek. De oudere is bevrijd van de vele verplichtingen die een loopbaan beheersen. Zijn gedachten over ouderdom in brieven en aforismen tintelen van levenslust en dankbaarheid. ‘Wat je hebt meegemaakt, weet je te waarderen, het meest door de denkende en nadenkende mens op hoge leeftijd; hij voelt vol vertrouwen en welbehagen dat niemand hem dat kan afpakken.’
Arthur Schopenhauer: geen illusies meer
Aartspessimist Arthur Schopenhauer (1788-1860) schrijft op een nuchtere en eigenlijk best opbeurende manier over ouder worden. In zijn levensvisie is geen plaats voor echt geluk: dat is onhaalbaar. Het leven is een onophoudelijke strijd en de mens kan zich daar als willend wezen niet aan onttrekken. Maar juist de oudere heeft relatief goede kansen op een beter leven. Jonge mensen zien overal de kans op geluk, totdat de grote desillusie zich aandient. Ouderen hebben dit al achter zich en kunnen verstandig worden. Zolang je gezond blijft, niet arm bent en blijft nadenken over je eigen ervaringen, kun je genoeg beleven dat de moeite waard is – onthecht van ‘zogenaamd geluk’.
Simone de Beauvoir: doelen blijven nastreven
De Franse filosoof, schrijver en feminist Simone de Beauvoir (1908-1986) heeft uitzonderlijk veel over ouderdom geschreven. Een roman waarin onsterfelijkheid nogal tegen blijkt te vallen (‘Niemand is onsterfelijk’, 1946), een boek over de aftakeling en de dood van haar moeder (‘Een zachte dood’, 1964) en een diepgaande studie naar ouderdom (‘De ouderdom’, 1970). Ze verzet zich tegen het idee dat de oudere zich terug moet trekken. ‘Om te voorkomen dat de ouderdom een lachwekkende parodie wordt op ons voorgaande leven, bestaat maar één mogelijkheid, een doel blijven nastreven dat zin geeft aan ons leven: zich inzetten voor mensen, groepen van mensen, een actie, sociaal, politiek, intellectueel, scheppend werk.’
Bernard Williams: voldoening uit afronding
De Britse denker Bernard Williams (1929-2003) pleit voor een lang leven, met de kanttekening dat je ‘op tijd’ dood kunt gaan, zonder te lang in leven te worden gehouden. Hij is het niet eens met de stelling van Epicurus dat het niet uitmaakt of je lang of kort leeft omdat wij er niet zijn als de dood er is. Het maakt volgens Williams wel degelijk uit of je erin slaagt om langdurige projecten tot een goed eind te brengen, en of je bijvoorbeeld je kinderen en kleinkinderen ziet opgroeien. Maar net als Beauvoir plaatst hij grote vraagtekens bij het verlangen naar onsterfelijkheid, aan de hand van het personage Elina Makropoulos, uit een Tjechisch toneelstuk. Zij werd vanaf haar tweeënveertigste onsterfelijk, maar heeft daar na driehonderd jaar schoon genoeg van.
Margaret Urban Walker: levenslang zorgen
Als feministisch denker benadrukt Margaret Urban Walker (1948) dat de ouderdom voor vrouwen ten onrechte vaak minder comfortabel is dan voor mannen. Veel vrouwen leveren tot op hoge leeftijd zorg aan echtgenoot, kinderen en kleinkinderen. ‘De schijnbare versmelting van vrouwen met het door mannen bepaalde model van “carrière” gevolgd door “pensioen” mag ideologisch dan wel functioneren, maar verhult het feit dat oudere vrouwen blijven doorgaan met werk waarvoor de samenleving hen noch materieel noch sociaal compenseert. (…) We kunnen de vraag opwerpen: moeten mensen wel proberen zich in deze mal te persen? Bestaan er alternatieven voor het “leven als carrière”?’