Voor haar onderzoek naar de oude rivierloop van de Overijsselse Vecht ontving Cindy Quik vorige maand de Hissink-prijs. Ze kreeg een geldbedrag en een oorkonde voor haar degelijk uitgevoerde masterthesis naar deze rivier, de grootste van de kleine Nederlandse rivieren. Quik bestudeerde oude kaarten en dateerde de stuifzanden nabij de oevers van de oude meanders. Ze ontdekte dat onder meer het stuifzand óp de oevers ertoe had geleid dat de rivierloop zo sterk was veranderd.
Waarom hebben sommige meanders van de Overijsselse Vecht zulke bijzondere vormen, wilde Cindy Quik weten. De oude rivierbochten zijn heel langgerekt en kronkelig. De meest grillige, met bovendien een grote ‘slinger’ of amplitude liggen tussen Ommen en Hardenberg.
De masterstudente bodemgeografie en aardoppervlaktedynamiek selecteerde twee studiegebieden in deze regio, met de sfeervolle oudhollandse namen Junner Koeland en de Prathoek. Quik dook het archief in om historische kaarten te zoeken. Door de oude plattegronden met elkaar te vergelijken, zag ze hoe beide meanders in de loop van de tijd meer gingen slingeren.
Stuifzandmonsters
Om nog meer te weten te komen over de gebieden nam ze boormonsters. Zandkorrels uit de oude sedimenten werden in het lab geanalyseerd met de techniek van optisch gestimuleerde luminescentie datering (OSL), waarmee de laatste blootstelling aan licht – en daarmee het laatste transport van de korrel – erg nauwkeurig kan worden bepaald. In het geval van de opgeboorde stuifzandmonsters van Quik kwam het neer op een nauwkeurigheid van plusminus twintig jaar. Zeer nauwkeurig als je bedenkt dat het om recente, middeleeuwse stuifzanden gaat. Dit is wel een bijzonder staaltje van in detail terugkijken in de tijd.
Het dateren van de stuifzandmonsters én het dateren van de uitbouw van de meanders was zo belangrijk om beide processen (stuifzandactiviteit en verandering van de rivierloop) chronologisch met elkaar in verband te kunnen brengen. Om ze te correleren, stelde Quik twee hypotheses op. De eerste hypothese gaat ervan uit dat het stuifzand de rivier verstopte zodat het water een andere kant op moest gaan stromen. Zo veranderde de vorm van de rivier.
De tweede hypothese gaat uit van een geleidelijker effect van stuifzandactiviteit. Het stuifzand kwam niet ín de rivier zelf, maar óp de oevers terecht. Hierdoor verdween de vegetatie. Ook de plantenwortels, die de oevers voorheen stabiliteit gaven, stierven af. Het gevolg was dat de oevers in elkaar zakten. Als een dergelijk proces van oevererosie zich lang genoeg voordoet, verandert het slingerpatroon van de rivier.
Combinatie mens en natuur
Op grond van de verzamelde OSL-data concludeerde Quik dat de laatste vijfhonderd jaar het belangrijkste zijn geweest voor de meandervorming van de Overijsselse Vecht in haar studiegebied. Door de data uit de boormonsters en historische kaarten te combineren, bleek dat verstuiving en meandervorming tegelijkertijd hadden plaatsgevonden.
Boringen in het veld gaven noodzakelijke aanvullende informatie. Deze lieten zien dat er een scherpe grens aanwezig is tussen rivierafzettingen en stuifzand. Dit duidt erop dat de riviergeul de met stuifzand bedekte oevers heeft uitgesleten. De tweede hypothese lag daarom meer voor de hand.
Over het allereerste begin van stuifzandactiviteit zijn de meningen overigens verdeeld: kwam dit door de mens of door de natuur? Quik denkt dat het een combinatie is geweest tussen menselijke activiteit (plaggen afsteken tot aan de kale grond – het dekzand) en veel stormen tijdens de Kleine IJstijd, een koude periode vanaf de zestiende eeuw.
Rivierenlandschap
Dat Quik voor haar masterthesis voor de oude meanders van de Overijsselse Vecht koos, is geen toeval. Zij is een fan van het Nederlandse rivierenlandschap en was daarom op zoek naar een masterproject gerelateerd aan rivieren. De grote bochten, bovenstrooms vanaf Ommen gezien, waren voor landschapsmorfologen al lange tijd een raadsel.
“Wat ik vooral leuk vond aan dit onderzoek was dat ik met het idee begon over de relatie tussen stuifzand en meandervorming. Maar gaandeweg zag ik steeds meer de interactie tussen het fysische landschap en de rol van de mens daarin”, aldus Quik.
Herstel Nederlandse rivieren
Ze is heel blij dat ze de prijs kreeg van de Vereniging van Bodemkundigen tijdens het symposium ‘Bodems en duindynamiek’, op 11 november in de Amsterdamse Waterleidingduinen. De Hissink-prijs – een geldbedrag van 500 euro – wordt jaarlijks uitgereikt, afwisselend aan universitaire en hbo-studenten. Haar begeleiders van Wageningen UR, Jakob Wallinga, specialist in de OSL-techniek, en Bart Makaske, geomorfoloog, stuurden haar scriptie naar de beoordelingscommissie.
De kennis uit haar onderzoek kan worden gebruikt bij het herstel van Nederlandse rivieren, waaronder de Overijsselse Vecht. Het Vechtdal bij Junner Koeland is een zogeheten ‘stroomdalgrasland’, een type rivierenlandschap dat zich kenmerkt door de speciale planten en dieren die er leven.
Het Vechtdal maakt sinds 1990 deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, een netwerk van natuurgebieden in ons land. De overheid wil dat de Overijsselse Vecht weer de uitstraling krijgt van een zogeheten ‘halfnatuurlijke laaglandrivier’. Wat houdt dat concreet in? Quik: “Dan wordt het landschap zo ingericht dat de rivier weer vrij kan slingeren. Je krijgt dan heel andere oevers, waar natuurlijke erosie weer vrij spel heeft.”
Cindy Quik. Historical morphodynamics of the Overijsselse Vecht: Extreme lateral migration of meander bends caused by drift-sand activity? Wageningen UR, juni 2016.