Naar de content

Genieten van gegriezel

Recensie ‘In de ogen van Medusa’ - Dimitri Goossens

sandsun voor iStock

Als je aan horror denkt, zie je beelden voor je van zombies, vampieren of brute slachtpartijen. Dimitri Goossens toont dat het genre meer inhoudt dan een stel bloederige beelden en schrikmomenten.

25 oktober 2024

Op 31 oktober staat de nacht op veel plekken in het teken van griezelen. Terwijl kinderen verkleed als kleine monstertjes bewoners van snoep ‘beroven’, struinen met nepbloed geschminkte volwassenen verschillende Halloweenfeestjes af. Maar waarom eigenlijk? Wat in dat donkere en duistere trekt ons zo aan? Het is immers niet alleen deze dag dat we genieten van gruwelijkheden. Ook de rest van het jaar kan menig mens smullen van een goede detective, literaire thriller of spannende horrorfilm die ons doet sidderen en beven.

In ‘In de ogen van Medusa’ ontleedt filosoof en historicus Dimitri Goossens die bijzondere relatie die we als mens hebben met de dood, en de plek van horror daarin. Hoewel het boek vanwege het filosofische taalgebruik niet altijd het makkelijkste is om te lezen, is het zonder twijfel de moeite waard. Je zal erna namelijk nooit meer hetzelfde kijken naar psychologische horrorfilms als Get out en zombieseries als The Last of Us. Maar ook niet naar onze omgang met sterfelijkheid. Goossens schuwt de diepgewortelde emoties rondom het leven en de dood namelijk niet, waardoor het boek nog lang na het lezen in gedachten doorsuddert.

De illusie van voorspelbaarheid

Daarvoor neemt hij ons eerst mee naar de oorsprong van kunst, cultuur en religie. Alle drie middelen die een ‘schild’ vormen om te kunnen leven met de dood, en waar we het liefst geen barstjes in hebben. Precies daar grijpt het horrorgenre volgens Goossens doeltreffend op in. ‘Horror prikt onze illusie van de veilige voorspelbaarheid van het alledaagse door’, stelt de schrijver, ‘maar doet dit wel door ons tegelijk in de veilige positie te houden van toeschouwer van beelden.’ En even verderop: ‘Het is een beeld dat mij toestaat om indirect iets van die dood op te vangen, zonder dat het mij meteen meesleurt in die afgrond.’

Goossens geeft daarmee een boeiende kijk op het genre dat volgens hem regelmatig onterecht als minderwaardig wordt omschreven. Het is daarom des te jammer dat het boek regelmatig lastig te volgen is vanwege de lange zinnen en vaktermen. Ook de vele herhalingen van de filosofische analyses en theorieën kunnen met tijden vermoeiend zijn. Toch is de keuze om zo uitgebreid stil te staan bij de betekenissen en achtergronden van de vaktermen te begrijpen. Het boek wordt daardoor een stapelspel van informatie, waarbij de toevoeging van ieder nieuw begrip de filosofie van de het horrorgenre telkens een stukje completer maakt.

De monster in onszelf

Ondanks de complexiteit weet Goossens regelmatig de emotie van de lezer aan te boren door deze te confronteren met existentiële vragen. Is het bijvoorbeeld een vloek dat we als denkende mens ons bewust zijn van onze sterfelijkheid? Of is het juist dit doodsbesef wat het leven betekenisvol maakt? Die vragen stelt hij niet alleen door de literatuur in te duiken, maar ook door de lezer aan de hand te nemen langs moderne horror en zo te laten zien hoe het genre de maatschappelijke problemen van de huidige tijd weerspiegelt.

Zwartwit beeld van een oude begraafplaats in de nacht met volle maan, bij laaghangende mist. Een arm met klauwende hand steekt uit de aarde omhoog.

Horror laat ons spelen met onze grootste angst: de dood

RomoloTavani voor iStock

Denk aan de shoppende zombies uit Dawn of the Dead, die een verpakte kritiek zijn op de consumptiemaatschappij. Of aan de moordende pleegmoeder in American Crime, die de kijker confronteert met hun eigen verankerde aannames over de ‘zorgende vrouw’. Nog dieper raakt hij de lezer wanneer hij uitweidt hoe het kwaad in horrorverhalen sinds de ontdekking van de concentratiekampen is verschoven van een monster van buiten, naar het monster in de mensen zelf. In series als The Walking Dead en films als Psycho zijn het immers ook niet de bloeddorstige bovennatuurlijke wezens, maar de medemens waar hoofdpersonen in horrorverhalen voor moeten vrezen.

‘In de ogen van Medusa’ is geen boek voor de lezer die op zoek is naar een eenvoudige analyse over populaire horrorfilms. Het is een boek voor de filosofie- en horrorliefhebber die uitgedaagd wil worden om te reflecteren op het genre en wat dit zegt over de mens en de maatschappij. Het is daarom - niet alleen vanwege de griezelverhalen - geen boek voor het slapengaan: Goossens zet je aan het denken en prikkelt je om op een andere manier naar de wereld te kijken, ook als je het boek allang hebt dichtgeslagen.

Dimitri Goossens, In de ogen van Medusa - filosofie en de duistere spiegel van horror, Boom Uitgevers (2023), 288 blz.