Bij geheugendetectie kun je aan de hand van lichamelijke reacties vaststellen of iemand informatie verbergt. De test is betrouwbaar, maar de theorie erachter was tot nu toe onduidelijk. Door welke cognitieve processen gaan verdachten zweten en langzamer ademen? Forensisch psycholoog Nathalie klein Selle zocht het uit in haar promotieonderzoek.
De geheugendetector is een populaire naam voor wat in de rechtspsychologie de Concealed Information Test (CIT) heet. Het idee achter deze test is dat alleen de echte dader doorslaggevende kennis heeft over de misdaad. In tegenstelling tot een leugendetector, die gericht is op het detecteren van bedrog, probeert de CIT vast te stellen of iemand herinneringen aan een delict heeft die hij verborgen houdt. Om die verborgen herinneringen te onthullen, worden lichamelijke reacties als huidgeleiding, hartslag en ademhaling gemeten.
Jaren van onderzoek heeft de validiteit van geheugendetectie bewezen: de test kan mensen met en zonder daderkennis goed van elkaar onderscheiden. Wat mist, en wat elke wetenschappelijk gevalideerde test nodig heeft, is een sterke theorie aan de basis, vindt forensisch psycholoog Nathalie klein Selle.
In haar promotieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam en de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem zocht ze naar de psychologie achter de lichamelijke reacties bij geheugendetectie. Wat blijkt? Verandering in huidgeleiding (zweten) reflecteert een ander cognitief proces dan verandering in ademhaling en hartslag.
Verborgen informatie
De geheugendetector registreert net als een leugendetector lichaamsfuncties, maar de techniek is wezenlijk anders (zie kader ‘traditionele leugendetector). Bij geheugendetectie krijgt de verdachte meerdere meerkeuzevragen over onderwerpen die met de misdaad te maken hebben. Bijvoorbeeld: ‘Het wapen waarmee de man om het leven gebracht is, was’ A: een pistool, B: een hamer, C: een mes, D: een schaar. De dader zegt telkens nee, maar zijn lichamelijke reacties gaan af bij het goede antwoord.
Mensen die informatie verborgen willen houden, gaan zweten bij het juiste antwoord. Dat meet je aan de huidgeleiding: een natte huid geleidt beter. Daarnaast wordt hun ademhaling langzamer en vertraagt hun hartslag. Mensen die onschuldig zijn, hebben geen kennis van het delict. Zij zeggen ook overal ‘nee’ op. Misschien dat ze een beetje zweten van de spanning, maar ze zullen niet bij één van de antwoordopties extra gaan zweten.
In de literatuur bestaan twee theorieën die de lichaamsreacties kunnen verklaren, beschrijft klein Selle in haar proefschrift. Sommige onderzoekers denken dat het komt doordat een verdachte zich alert en opgewonden voelt als hij een detail herkent, en dat gevoel geforceerd probeert te onderdrukken. De tweede, invloedrijkere theorie is die van de oriëntatierespons: items die gerelateerd zijn aan de misdaad, zoals een wapen en locatie, zijn voor een verdachte van extra betekenis in vergelijking met andere items. Op zulke details reageert hij reflexmatig sterker, alsof hij lichamelijk zijn oren spitst.
Opwinding onderdrukken
Welk cognitief proces verklaart nou de lichamelijke reacties die verborgen informatie oproept? Reflexmatig sterk reageren op misdaaddetails? Of het onderdrukken van opwinding? Om daarachter te komen deed Klein Selle een geheugendetectietest met 150 studenten. Alle deelnemers kregen een verhaal over een inbraak te lezen. De helft van de deelnemers moest zich vervolgens inbeelden dat ze ingebroken hadden en kregen de instructie hun kennis verborgen te houden. De andere groep beeldde zich in getuige te zijn geweest van de misdaad. Hun taak was juist om de informatie die zij hadden aan het licht te brengen. Met een klein geldbedrag werden de studenten gemotiveerd om de informatie te verbergen dan wel te onthullen.
“Zodra deelnemers de details van het misdrijf herkennen, is hun oriëntatierespons verhoogd. Dat gebeurt bij zowel de verdachten als de getuigen, want beide groepen hebben kennis van wat er is gebeurd”, legt de promovendus uit. “In de fase daarna proberen alleen de verdachten als onschuldig uit de test te komen door hun opwinding in toom te houden.”
Tijdens de test werd ademhaling, hartslag en huidgeleiding opgenomen. Beide groepen zweetten evenveel bij de verborgen informatie over de gestolen buit en de locatie van de inbraak. Het verschil zat in de hartslag en ademhaling: alleen in de groep van verdachten mat ze die typische onderdrukte ademhaling en verlaagde hartslag. Een tweede experiment gaf dezelfde uitkomst. “Onze experimenten tonen aan dat huidgeleiding samenhangt met de oriëntatierespons, terwijl ademhaling en hartslag het onderdrukken van opwinding reflecteren.”
Onbewust geheugen
Uit één van haar andere experimenten bleek bovendien dat een geheugendetector niet alleen expliciete (bewuste) herinneringen registreert, maar dat je er ook impliciete herinneringen mee kan detecteren. Een bredere toepassing ligt daarmee in het verschiet. “Een groot probleem van de geheugentest is dat mensen dingen vergeten. In het echte leven zit er soms veel tijd tussen de misdaad en de test. Ons onderzoek laat zien dat geheugendetectie tot na een jaar gevoelig is voor het onbewuste geheugen, al is de detectie van expliciete herinneringen sterker.”
Op dit moment gebruiken alleen politieagenten in Japan geheugendetectie op grote schaal in onderzoek; het gaat om zo’n vijfduizend tests per jaar. De uitkomst wordt als bewijs ingezet in de rechtbank. Waarom niet in Nederland? Aan de wetenschap ligt het niet. In 2014 verscheen nog een meta-analyse waaruit bleek hoe betrouwbaar geheugendetectie is.
“Om de test toe te passen, moet de werkwijze van de politie eerst overhoop: mensen moeten getraind worden om de test af te nemen. En de details van een misdaad mogen nog niet in de media zijn verschenen, om te voorkomen dat onschuldige mensen ‘daderkennis’ hebben”, legt Klein Selle uit. Desondanks heeft ze goede hoop dat de tijd van geheugendetectie snel zal aanbreken.