Naar de content

Geen panda’s op planeet B

Een alternatieve aarde: soorten

Stijn Schreven voor NEMO Kennislink

Op aarde barst het van de biodiversiteit. Hoe zou dat zijn op planeet B? Hebben we al die soorten nodig om de wereld te laten draaien? “Ik kan ook genieten van iets dat er wás.”

26 augustus 2024

Astronaut André Kuipers noemt onze thuisplaneet Ruimteschip Aarde, om aan te duiden hoe kwetsbaar we zijn. In een ruimteschip heeft alles een functie. Het is er om ons in leven te houden: daarbuiten is het heelal dodelijk. Maar een ruimteschip is verre van een levende planeet. Kunnen we met een Ark van Noach 2.0 op onze denkbeeldige planeet B een stabiele leefbare wereld maken voor de mens? En welke soorten nemen we dan mee? Een bioloog en filosoof buigen zich over die vraag. De bioloog ziet het snel misgaan, de filosoof is optimistischer.

Overdaad

Op aarde kennen we ruim twee miljoen soorten. Die hoeven we volgens filosoof Bas Haring lang niet allemaal mee te nemen naar planeet B. Haring, hoogleraar Publiek begrip van wetenschap aan de Universiteit Leiden, stelde in zijn boek ‘Plastic Panda’s’ (2011) de waarde van biodiversiteit ter discussie. “Het zou onvoorstelbaar toevallig zijn als we precies alle soorten nodig hebben die er bestaan. Er is een overdaad aan soorten, dus er kan altijd wat weg.”

“Puur functioneel bezien hebben we inderdaad niet elk vlindertje nodig om als mens te overleven”, sluit Angelo Vermeulen zich bij Haring aan. Hij ontwerpt als bioloog en ruimtevaarttechnoloog aan de TU Delft life support-systemen voor lange ruimtereizen. Maar enige overdaad aan soorten is volgens hem van groot belang. “Veel soorten doen ongeveer hetzelfde. Dat zorgt voor veerkracht: als de ene uitvalt, neemt een ander het over.” Een systeem met minder soorten wordt instabieler en daarom minder voorspelbaar. In die zin schaart Haring zich ook achter Vermeulen: “Als je grip wilt hebben op planeet B, zijn wat reservesoorten wel prettig.” Dus biodivers, maar met mate.

Alleen insecten

Laten we met het minimale beginnen: in een leefbaar ecosysteem moeten de bouwstenen – zuurstof, water, koolstof en stikstof – circuleren, zodat ze nooit opraken. Het MELiSSA-onderzoek van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA is daar een voorbeeld van. MELiSSA heeft als doel om het ecosysteem van de aarde in minimale vorm mee te nemen op ruimtereis. “Het systeem bestaat uit vijf compartimenten: in één zit de mens, in de andere zitten bacteriën en voedselgewassen”, legt Vermeulen uit. Bacteriën breken de poep en urine van astronauten af in bioreactoren, en daaruit komen drinkwater en voedingsstoffen voor planten (CO2 en nitraat). “Die planten zorgen dan voor zuurstof en voedsel voor de mens. Theoretisch kun je op zo’n veganistisch systeem overleven.”

Maar dat minimalisme heeft een nadeel. “Het is leefbaar, maar tegelijk heel fragiel”, aldus Vermeulen. “Alles is zo sterk aan elkaar gekoppeld. Als een reactor uitvalt, is er geen back-up.” Op planeetniveau vindt de bioloog het daarom te riskant. “Dan moeten we toch meer diversiteit en complexiteit toevoegen om de veerkracht te verhogen.” Bijvoorbeeld met meer soorten gewassen en bacteriën. Of we nemen toch wat dieren mee naar planeet B. Insecten welteverstaan. “Die kunnen ook op plantenafval leven en zijn efficiënter dan een koe of geit.” Ook de paddenstoel kan er volgens hem bij. “Een prachtige voedingsbron, en ook die groeit op plantenafval.”

Bacteriën, planten, krekels en champignons. Het is aardig wat, maar volgens de bioloog nog geen natuurlijk ecosysteem. Als het systeem op planetaire schaal wil blijven draaien, moet er nog een tandje bij qua diversiteit. “Mijn zorg is vooral de stabiliteit van zo’n ecosysteem. Misschien heb je daar toch hogere diersoorten voor nodig, zoals reptielen en zoogdieren.”

Kassen

Meer complexiteit dus. Laat dat maar aan de onderzoekers over van Biosphere 2. Hun beroemde experiment was in 1987 allesbehalve minimalistisch. Ze wilden de aarde, ofwel Biosphere 1, namaken in een gesloten systeem waarin mensen lange tijd konden overleven, zodat we ooit op andere planeten konden wonen. Het bestond uit een overdekt tropisch regenwoud, nevelbos, woestijn, savanne, mangrove en een oceaandeel met koraalrif, met daarnaast akkers, vee en woonruimte voor mensen.

Een rots met daaromheen begroeiing. Door het glas van de driehoekige draagconstructie is de blauwe lucht te zien.

Mangrovemoeras in Biosphere 2.

Katja Schulz, CC BY 2.0 via Wikimedia Commons

“Ze propten zo veel mogelijk soorten bij elkaar in kassen in Arizona”, vertelt Vermeulen. “De gedachte was dat met een grote diversiteit de kans groter is dat het systeem zich stabiliseert.” Het liep behoorlijk fout. Heel wat soorten stierven uit. Klimplanten overwoekerden het regenwoud; mieren en kakkerlakken verspreidden zich razendsnel. Het zuurstofniveau zakte en moest kunstmatig worden bijgevuld. “De buffers in Biosphere 2 waren te klein. Eén foutje verstoorde onmiddellijk het hele systeem.”

Konijn of wolf

Normaliter hebben de soorten in een ecosysteem zich over honderdduizenden jaren aan elkaar aangepast. “Een ecosysteem heeft een subtiele balans tussen soorten, die tijd nodig heeft gehad om zichzelf te vinden”, aldus de bioloog. “Kijk naar Australië. Dat ecosysteem heeft zich tientallen miljoenen jaren in isolatie ontwikkeld. Met de Britten kwamen er plots konijnen. Voor het ecosysteem was dat een absoluut drama. Stel je voor dat je op planeet B zomaar drieduizend soorten bij elkaar gooit en er zit een ‘konijn’ tussen. Dan is het verhaal afgelopen.”

Het kan ook de goede kant op vallen. Toen natuurbeheerders in 1995 de wolf terugbrachten in Yellowstone National Park, werkte dat door in de voedselketen. Het bos herstelde zich en veel soorten kwamen terug. Maar hoe weet je of je een konijn of wolf in je systeem hebt? Volgens filosoof Haring kunnen biologen dat best goed voorspellen, maar zullen we ongetwijfeld voor verrassingen komen te staan. “Je kunt van tevoren niet alle gevolgen weten, dus het zal vast een paar keer mislukken. Maar dat betekent niet dat we naar planeet C of D moeten: we kunnen bijsturen en weer wat anders proberen.”

Een wolf in een sneeuwlandschap.

Een wolf in Yellowstone National Park.

Doug Smith, NSP publiek domein via Wikimedia Commons

Tot zover wat de mens nodig heeft om te overleven, maar wat als we ook willen genieten? Nemen we huisdieren mee, of dieren die we mooi vinden? “Dat spreekt voor zich”, stelt bioloog Vermeulen. “Er zit een inherente schoonheid in de natuur. Denk alleen al aan een bos met of zonder vogels. Het is een gigantisch verschil in hoe je zo’n bos ervaart. En dieren die dichter bij ons staan, grotere dieren als paarden – het zijn allemaal cultureel en emotioneel geladen ervaringen om met zo’n organisme samen te leven.” Maar voor elk volk op aarde zou het lijstje dieren anders zijn, en met de totale lijst is de ruimte-ark al snel vol. “Het wordt moeilijk om daar een selectie van te maken.”

Voor Haring gaat het een stap te ver. “Dan moet het ook leuk zijn voor die dieren om op planeet B te leven. Het lijkt me verstandiger om ons erbij neer te leggen dat dat niet gaat. Vertel die mensen op planeet B maar dat er een planeet A is/was, waar tijgers waren, maar dat die er niet meer zijn.” Voor zijn eigen lievelingsdier, de reuzenpanda, maakt hij geen uitzondering. “Ik kan ook genieten van het feit dat iets er was, en dat meen ik.” Het alternatief? Een film van een panda, of een opgezette panda. Toch twijfelt hij over sommige dieren: “Honden passen wel heel goed bij de mens, of een vogeltje. Misschien kan dat nog wel.”

Buigen of breken

Als we het ecosysteem bouwen op planeet B, ziet Vermeulen drie scenario’s. “Je krijgt of een enorme worsteling om te overleven. Populaties van wezens, inclusief de mens, zakken plotseling in en geraken er met veel moeite weer bovenop.” Aanmodderplaneet B. “Of je hebt technologische ondersteuning nodig om het ecosysteem voortdurend te blijven bijsturen.” Planeet B op de intensive care.

Derde scenario is dat we onze handen ervan aftrekken, en maar zien wie overleeft en hoe het zich stabiliseert. Maar dat kan slecht aflopen voor de mens, stelt Vermeulen. “We zijn overmoedig als we denken dat we op planeet B een aantal soorten kunnen gooien, de mens erbij, en na tienduizend jaar verwachten dat de mens er nog net zo vrolijk rondloopt. Voor hetzelfde geld hebben de andere soorten een mooi evenwicht gevonden zonder de mens en zijn we tussentijds uitgestorven.” De aarde blijft wat hem betreft op nummer één staan. “Al wordt het op aarde moeilijker, dan is het nog altijd makkelijker leven dan waar ook in de ruimte.”

Haring denkt juist dat planeet B de aarde kan overtreffen: “De natuur is er niet voor ons. Als we op planeet B een systeem maken dat er speciaal voor ons is, dan wordt het er natuurlijk beter dan op aarde.”

Bronnen

Haring, B. (2011). Plastic Panda’s: over het opheffen van de natuur. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam. 240 blz., 4e druk (2018).