Tot voor kort waren wetenschappers het er min of meer over eens. Mensen met een tweetalige opvoeding zouden een cognitief voordeel hebben. Maar psychologen van de Abertay University in Schotland trekken deze aanname nu opnieuw in twijfel in Journal of Cognitive Psychology. In hun studie vonden zij geen cognitieve verschillen tussen verschillende groepen één- en tweetaligen. Volgens de onderzoekers is van doorslaggevend belang in hoeverre de talen daadwerkelijk met elkaar moeten concurreren binnen een en dezelfde context. Het is in tegenspraak met andere onderzoeken.
Steeds meer mensen worden opgevoed met meer dan één taal. Toch vinden de meeste gesprekken nog steeds plaats in één taal. Tweetaligen – mensen die twee of meer talen op moedertaalniveau beheersen – moeten in zo’n gesprekssituatie één van hun twee talen continu onderdrukken. Niet dat zij daar last van hebben: hun hersenen hebben zich zo aangepast dat zij heel gemakkelijk overbodige informatie kunnen negeren. Uit verschillende studies blijkt dat deze eigenschap, die uniek is voor tweetaligen, ook positief doorwerkt op andere cognitieve niveaus.
Simontaak
Zo scoren tweetaligen beter dan eentaligen op allerlei cognitieve testjes. Dit verschil tussen een- en tweetaligen komt vooral naar voren bij jonge kinderen en oudere volwassenen, bij wie de cognitieve processen niet (meer) op maximale snelheid werken. Bij ouderen weet tweetaligheid zelfs het proces van dementie te vertragen, aldus een beroemd geworden Canadese studie van Bialystok uit 2004.
Een van de taken die de proefpersonen van Bialystok uitvoerden, was de zogenaamde Simontaak. Bij deze test krijgen proefpersonen een groen of een blauw symbooltje te zien op hun beeldscherm. Vervolgens moeten ze op hun toetsenbord de knop met de corresponderende kleur indrukken. Over het algemeen reageren proefpersonen sneller wanneer het symbooltje zich aan dezelfde kant bevindt als de corresponderende knop. Dit noemt men het Simoneffect. Maar tweetaligen in de studie van Bialystok kunnen deze irrelevante informatie (positie links of rechts) negeren, en dus in beide situaties even snel reageren. Bij hen treedt het Simoneffect dus minder of niet op.
Dialectsprekers
De Schotse onderzoekers namen de Simontaak ook af bij tachtig proefpersonen. Anders dan het team van Bialystok (dat 200 dementerende ouderen testte), onderzochten Neil Kirk en zijn collega’s verschillende groepen een- en tweetaligen. Behalve tweetalige Aziatische immigranten (Engels in combinatie met Bengali, Gujarati, Hindi, Malay, Punjabi of Urdu), onderzochten zij ook tweetaligen die altijd in Engeland hadden gewoond, maar naast het Engels de minderheidstaal Gaelic spraken. Op deze manier wilden de onderzoekers achterhalen of culturele en/of etnische factoren invloed hadden op de uitkomst van de test.
Onder de eentaligen maakten de onderzoekers een onderscheid tussen strikt eentaligen – waarvoor zowel sprekers van het Standaardengels en sprekers van het Standaardschots werden geselecteerd – en sprekers die naast het Standaardschots ook een lokaal dialect van het Schots spraken. Eentaligen die naast de standaardtaal een dialect spreken zouden dezelfde voordelen kunnen ondervinden als tweetaligen. Want ook zij moeten bij het spreken bepaalde taalvarianten onderdrukken. Het gaat dan vooral om taalvarianten die verschillen in de uitspraak.
Talige contexten
Hoewel in de studie van Bialystok een veel kleiner Simoneffect werd gemeten bij de tweetaligen dan bij de eentaligen, was dit niet het geval in het Schotse onderzoek. Hier werd geen significant verschil gevonden tussen de groepen. Hoe is dit te verklaren? Kirk en zijn collega’s vermoeden dat het alles te maken heeft met de verschillende talige contexten waarin tweetaligen zich bevinden. Immers, veel tweetaligen gebruiken hun twee talen voor heel verschillende situaties.
De migranten in deze studie bijvoorbeeld, zijn pas na hun vijfendertigste naar Engeland gekomen. Zij hebben dus onderwijs genoten in hun moedertaal. Dat betekent dat schoolgerelateerde woorden in hun hoofd vooral Aziatisch zijn. En ook de Gaelic-Engels tweetaligen kregen slechts onderwijs in één taal, het Engels.
Definitie van tweetaligheid
Bij beide groepen vindt er bij schoolgerelateerde woorden dus geen of weinig concurrentie plaats tussen hun twee talen. De deelnemers aan het onderzoek van Bialystok daarentegen, hadden wél tweetalig onderwijs gehad. Bij deze sprekers lijken de taalsystemen dus minder strikt van elkaar gescheiden te zijn. Hoewel dit een heel mooie redenering is, verklaart het nog niet alles, volgens Merel Keijzer van de Rijksuniversiteit Groningen: “Er zijn namelijk ook studies bekend waarin sprekers met tweetalig onderwijs géén tweetalig voordeel laten zien.”
Volgens Keijzer – die onderzoek doet naar de manier waarop taal is ingebed in algemene cognitie – is het zinvoller om een onderscheid te maken tussen vroeg- en laat-tweetaligen. “Doordat onderzoekers verschillende definities hanteren van tweetaligheid, is er veel discrepantie tussen dit soort studies. Kirk en zijn collega’s maken in hun definitie wél een belangrijk onderscheid tussen tweetaligen die meerdere talen beheersen en meertalige dialectsprekers. Hoewel daarin ook een gevaar schuilt: deze groep is significant lager opgeleid. Je weet dus niet of taal of opleiding een factor is. Maar wat ontbreekt is een onderscheid tussen vroeg- en laat-tweetaligen. Het tweetalig voordeel is nu juist gevonden bij vroeg-tweetaligen, dus mensen die van jongs af aan met twee talen zijn opgegroeid. Dat gold voor de informanten van Bialystok, maar niet voor de informanten van Kirk.”
Tweetalig voordeel
Dat de Schotse onderzoekers geen tweetalig voordeel hebben gevonden, verwondert Keijzer dan ook niet. “Het onderzoek is niet te vergelijken met dat van Bialystok. Niet alleen de groep informanten is anders, ook de Simontest. Die test – met twee kleuren – is inderdaad bij Bialystok gebruikt. Maar omdat deze test maar weinig verschil liet zien tussen een- en tweetaligen, deed zij een vervolgexperiment met vier kleuren, dat wel effect liet zien. In mijn eigen onderzoek heb ik ook gemerkt dat de tweekleurentest eigenlijk te makkelijk is. Ik denk dat dat ook een belangrijke reden is dat Kirk niets heeft gevonden.”
Het cognitieve voordeel van tweetaligheid is hiermee dus niet van tafel geveegd volgens Keijzer. Wel hebben de onderzoekers een belangrijk punt als ze zeggen dat er beter gekeken moet worden naar het dagelijks taalgebruik van individuele proefpersonen. Keijzer: “Je hersenen zijn toch een soort spier, dus de manier waarop je die gebruikt, heeft zeker effect op het eindresultaat.”