Hoe zagen Nederlanders zichzelf in de twintigste eeuw? Jesper Verhoef onderzocht onze identiteit aan de hand van het publieke debat over nieuwe media uit Amerika. Wat blijkt? Nederlanders moesten niets hebben van die moderne fratsen.
Het publieke debat gaat nog steeds regelmatig over de Nederlandse identiteit. We zijn bang dat die wordt aangetast door nieuwkomers met andere culturen. Of dat nieuwe technologieën zoals de smartphone ons veranderen in individualistische zombies. Historicus Jesper Verhoef (Universiteit Utrecht) analyseerde het publieke debat over media tussen 1919 en 1989 en vond grote parallellen met deze huidige angsten. Toen waren de pijlen gericht op de Amerikanen met hun schreeuwerige, oppervlakkige cultuur die mijlenver afstond van de vermeende nuchterheid en gezelligheid in ons eigen land.
Niet tolerant
Uit zijn onderzoek blijkt dat Nederlanders moeite hadden met nieuwe media uit het moderne Amerika. Ze zetten zich hiertegen af door ‘de ander’ consequent negatief af te schilderen. Verhoef: “Uit recent historisch onderzoek komt naar voren dat Nederland in de twintigste eeuw progressief en tolerant was. Uit de kranten die ik heb gelezen blijkt echter het tegendeel. De meeste Nederlanders uitten zich heel conservatief in de media. De angst voor vreemdelingen is dus niet iets van de laatste twintig jaar, sinds de opkomst van Fortuyn en Wilders.”
Hoewel Verhoef denkt dat het negatieve sentiment in de maatschappij breder was, onderzocht hij alleen het publieke debat over met Amerika geassocieerde media. Tot de Tweede Wereldoorlog maakten Nederlandse journalisten en lezers zich druk over de Amerikaanse filmwereld, vanaf de jaren vijftig over de transistorradio en tv-quizzen. Het anti-Amerikaanse sentiment was het grootst in het begin van de twintigste eeuw, maar het liet ook na de Tweede Wereldoorlog zijn sporen na, volgens Verhoef. “Mensen denken dat Nederland pro-Amerikaans was na de bevrijding door Amerikanen en de Marshallhulp (Amerikaans voedsel en geld in verband met tekorten in Europa door de oorlog, red.). Er bleef echter een anti-Amerikaanse onderstroom in de berichtgeving, hoewel genuanceerder.”
Gezelligheid
Verhoef is niet de eerste die dit vaststelt, maar wel de eerste die zo veel bronnenmateriaal gebruikt ter ondersteuning. Hij onderzocht meer dan honderdduizend artikelen uit verschillende soorten kranten. Zowel nationale als regionale kranten, lokale sufferdjes, liberale en communistische, protestantse en katholieke kranten. “Het beeld in de geschiedschrijving is dat verzuiling elk aspect van het dagelijks leven beheerste. Dit komt verrassend genoeg niet terug in het publieke debat over Hollywood. Hoewel protestanten in tegenstelling tot rooms-katholieken überhaupt tegen film waren, schreven ze allemaal over ‘zotternijen van de yankees’. Nuchterheid, bescheidenheid en gezelligheid vormden de Nederlandse kernidentiteit. Hierin kon elke zuil zich vinden, zonder dat hun verschillende levensbeschouwingen in de weg zaten.”
Hoewel journalisten in de vorige eeuw meer elitair waren dan nu, konden ze geen meningen verkondigen die totaal in tegenspraak waren met die van hun lezers. Zeker in de jaren twintig en dertig was de krant de enige nieuwsbron. Gemiddeld las elke Nederlander de krant, waarin ook de gewone man aan het woord kwam, in ingezonden brieven en interviews. Men vond Amerikanen oppervlakkig, hebzuchtig en primitieve personen zonder ruggengraat. Dit stond lijnrecht tegenover de eigenschappen die Nederlanders zichzelf graag toedichtten.
Dubbele standaard
Nederlandse kranten zetten zich niet alleen af tegen de Amerikaanse cultuur, maar maten ook met twee maten. Zo schreven ze neerbuigend over hysterische taferelen van ‘autogramidioten’ (handtekeningenjagers) rond Hollywoodsterren, maar het gegil tijdens de aankomst van de Amerikaanse acteur Tom Mix in Amsterdam werd niet als hysterisch afgeschilderd. “Nederlanders hadden geen moeite met dubbele standaarden. Amerikaanse filmpaleizen werden afgedaan als protserig, maar de nieuwe Nederlandse bioscopen naar Amerikaans voorbeeld, zoals het Tuschinski, niet. Nederlanders waren heel goed in splinters zien in de ogen van de Amerikanen, maar hadden geen oog voor hun eigen balken”, aldus Verhoef.
In deze jaren was het verzet tegen de Amerikaanse nieuwigheden het grootst, blijkt uit het onderzoek. Opvallend is dat Nederlanders tegelijkertijd het meest zelfvoldaan waren. “Journalisten waren wel degelijk bang voor veranderingen. Maar door te benadrukken dat zij geen gevaar zagen in de Amerikaanse cultuur spraken ze een bezwering uit. Hun lezers waren te nuchter om zich over te geven aan Hollywood en de dweepzieke filmsterverering.”
Lezers zelf uitten ook massaal hun ergernis, bijvoorbeeld over de opkomende lichaamscultuur in Amerikaanse films. Dat ze naar de bios gingen, wil niet zeggen dat ze achter de Amerikaanse waarden stonden. “Het werd oké omdat het een, soms dun, Nederlands sausje kreeg. Zo kon het negatieve beeld over Amerika lang in stand blijven.”
Klagende elite
Vanaf de jaren vijftig gingen journalisten genuanceerder schrijven over de Amerikaanse cultuur en nieuwe media. De transistorradio, een knap staaltje moderne technologie dat de nationale trots Philips niet kon namaken, oogstte veel bewondering. Klachten over deze draagbare radio en de angst voor individualisering en asociaal gedrag kwamen vanaf de jaren zestig vooral van de elite. Zij bleef zich het meest verzetten tegen de modernisering uit Amerika. Het anti-Amerikaanse sentiment kwam nog af en toe naar boven in de krant, zoals bij het debat over de veramerikanisering van gezellige televisiespelletjes. Die werden steeds meer vervangen door de Amerikaanse showversie met grote geldprijzen en leedvermaak. Waar was dan toch die Nederlandse bescheidenheid, nuchterheid en gezelligheid gebleven?
Verhoef: “Met in mijn achterhoofd historici die schreven dat Nederlanders tolerant waren in de twintigste eeuw, had ik niet verwacht dat het verzet tegen het nieuwe en het andere tot 1989 bleef bestaan. Nederlanders waren – en zijn – bang dat hun identiteit overwoekerd zou worden door vernieuwingen en door een vreemde cultuur. Onnodig volgens mij, want de Nederlandse identiteit bestaat helemaal niet. Die verschilt van persoon tot persoon: zo zal een Fries daar waarschijnlijk anders over denken dan een Limburger. Bovendien, zo blijkt dus uit mijn onderzoek, verandert identiteit met de tijd.”