De positie van gezelligheidsverenigingen is tegenwoordig omstreden. Mishandeling, seksisme en asociaal gedrag tijdens het uitgaan zorgen ervoor dat ze steeds vaker in het nieuws komen. Toch krijg je misschien ook te horen dat lidmaatschap erbij hoort en goed is voor je carrière, je netwerk en je persoonlijke ontwikkeling. Overweeg je lid te worden van een van de excessievere clubjes? Een betoog van een niet-lid.
Toen ik begon met de bachelor rechtsgeleerdheid werd ons ontmoedigd om bij een gezelligheidsvereniging te gaan. De verplichtingen en feestjes, en met name het slaapgebrek en overmatig alcoholgebruik, verminderen je studieprestaties. Nu bedrijven selecteren op inhoudelijke kwaliteiten, en niet zozeer op je netwerk, is het een stuk belangrijker dat je je studietijd gebruikt om te studeren. De corpsbal die met een dronken kater deelnam aan een kantoorbezoek is zeker niet voor een stage uitgenodigd. Hoewel de top van het bedrijfsleven nog steeds veel oud-corpsleden kent (en de politiek trouwens beduidend minder), is lidmaatschap niet meer zo belangrijk voor je kans op een baan. Het kan zelfs tegen je werken.
OK, alleen studeren is ook niet leuk en ook niet altijd een goed idee. Mocht je je sociale en organisatorische vaardigheden aantoonbaar willen maken op je c.v., dan kan je dat op allerlei manieren doen. Je kan bij andere soorten verenigingen te gaan, een uitwisseling of wereldreis ondernemen, uitdagende bijbaantjes opzoeken, een eigen bedrijfje opzetten, je rol als mantelzorger uitdragen, vrijwilligerswerk doen, en ga zo maar door. De verenigingsnetwerken bestaan nog steeds. Er worden zelfs meer studenten lid dan voorgaande jaren: vrijwel ieder studentencorps kreeg de afgelopen vijf jaar meer inschrijvingen. Toch is het is zeker niet de enige weg naar “de top”. Juist niet: een c.v. dat eigen initiatief en verantwoordelijkheid uitstraalt is tegenwoordig des te beter. Het old boys network komt nu toch wel een beetje ouderwets over, nietwaar?
Vrienden voor het leven
Een gezelligheidsvereniging maakt het wel erg gemakkelijk om nieuwe mensen te leren kennen. Als je in een jaarclub zit, heb je meteen een vriendengroep voor je studietijd, misschien zelfs voor het leven. Maar er zijn natuurlijk een hoop andere mogelijkheden om mensen te leren kennen en vrienden te maken. Er zijn allerlei andere soorten verenigingen waar je uit kan kiezen, en je komt ook mensen tegen in verband met andere bezigheden. Denk bijvoorbeeld aan huisgenoten en collega’s, mensen die dezelfde sport beoefenen of met wie je andere hobby’s deelt, of mensen met wie je politieke activiteiten onderneemt.
Zo makkelijk als bij een studentenvereniging is het dan natuurlijk niet. Er is niet één plek om je dan aan te verbinden, niet één groep waartoe je dan behoort. Het is nogal wat om als 18-jarige de zekerheid en eenvormigheid van een hechte vereniging af te slaan en in plaats daarvan ervoor te kiezen om het leven op een minder rechtlijnige wijze vorm te geven. Je zal dan zelf op zoek moeten gaan naar een kamer, een sociaal netwerk, leuke activiteiten, nieuwe vrienden. Zulke uitdagingen vergroten wel je zelfstandigheid en autonomie. Wees moedig, sla je eigen pad in, en dan vind je beetje bij beetje je eigen mensen.
Martje van der Brug, schrijver van ‘Zo doen we dat hier’ en oud-lid van Minerva, zegt hier het volgende over: ‘Achteraf vind ik dat ik me veel te veel heb geconformeerd aan anderen. Dingen die ik zelf leuk vond, heb ik verborgen gehouden om maar te passen binnen de groep. Er werd opgelegd wat ik leuk moest vinden, op straffe van uitsluiting.’
Als je eigenlijk niet jezelf kan zijn, dan kan je toch ook niet van vriendschap spreken?
Fear of missing out
Onze generatie heeft zo veel keuzemogelijkheden dat we er soms verlamd door raken. Slaan we één pad in, dan zijn we bang dat een ander pad toch leuker was – en zo proberen we al onze opties open te houden. Wijzen we iets af, dan zijn we bang daarmee iets te missen: fear of missing out. Kan je je misschien maar net zo goed wel aanmelden bij een vereniging? Dan kan je zelf zien hoe het is, en afmelden kan altijd weer?
Helaas, was het maar zo simpel. Als je eenmaal de ontgroening bent ingegaan, is het wel erg moeilijk om je weer te onttrekken aan het verband. Zoiets pijnlijks mag toch niet voor niets zijn geweest. Eenmaal lid krijg je alleen maar bevestigende signalen: je hebt de juiste keuze gemaakt! “Nu is het even zuur, maar volgend jaar mag jij dit zelf doen bij de nieuwe feuten!” Zelfs de slachtoffers van serieus geweld trekken niet snel aan de bel.
Soms is er sprake van zwijgcontracten en een verbod om weg te gaan (beide overigens niet rechtsgeldig in de normale wereld). Denk daarom goed na over de opties die je uitsluit door bij een vereniging te gaan. Of, als je net een ontgroening hebt meegemaakt maar het eigenlijk niet zo gezellig vindt: nu is je kans, stap op voor je zelf feuten staat te vernederen.
Persoonlijke ontwikkeling
Zo komen we tot het slotargument. Ontwikkel je jezelf niet juist door bij een vereniging te gaan? Verenigingsleden vertellen me dat ik het als niet-ingewijde gewoon niet kan snappen, maar concrete argumenten krijg ik eigenlijk zelden te horen. Hoezo is het goed voor een mens om zich te onderwerpen aan een strikt regime van verplicht borrelen, commissiegedoe en brallerige arrogantie? Om jezelf te laten ranken en vernederen? Om een paar jaar later zelf de bevelen uit te delen en anderen door kots te laten kruipen?
De hiërarchische structuur wordt soms juist als voordeel opgeworpen. Alleen door deze ervaring op te doen, leren mensen met machtsverschil om te gaan. We hebben mensen nodig die op koele wijze keuzes durven te maken, en we hebben ook mensen nodig die zich daar onmiddellijk in schikken. Juist door te oefenen met machtsverhoudingen, bereiden mensen zich voor op de “echte” wereld. De Groene omschrijft het type persoonlijkheid dat hierdoor wordt gestimuleerd. Ze verwijzen hierbij naar werk van Samir Ganesha, de directeur van het Institute for the Humanities van Simon Fraser University in Vancouver:
‘De neoliberale persoonlijkheid, aldus Gandesha, ziet de wereld als een jungle waar het een kwestie is van eten of gegeten worden, is daarom competitief, heeft een minachting voor losers en maakt zijn levensgeluk ondergeschikt aan succes. Blijft het succes uit, dan resten slechts schuldgevoel en schaamte over het persoonlijk falen.’
Studentenverenigingen worden soms gekoppeld aan fascisme, religieus extremisme en neoliberalisme, maar de ideologische discussie wil ik er even buiten laten. Op de eerste plaats gaat het hier om een feitelijke vraag: is het echt een wereld van vernederd worden en vernederen, van conformeren en onderdrukken?
Voor leiderschap is nu eenmaal ook empathie nodig. Een goed leider kan vanuit inlevingsvermogen met anderen onderhandelen, en dat is nu eenmaal iets anders dan eenzijdig je wil opleggen. Een goed leider kan samenhorigheid en teamwork stimuleren door met verschil om te gaan, en dat is iets anders dan verschil buitensluiten. Een goed leider neemt maatschappelijke verantwoordelijkheid om zo de eigen positie te legitimeren, en dat is moeilijk te verenigen met de arrogantie waarmee de typische corpsbal recht meent te hebben op succes. De wederkerigheid van (machts)verhoudingen gaat juist verloren in de verenigingscultuur, waar het onderscheid tussen machthebber en volger op scherp staat. Een brute machthebber heeft geen oog voor de ander en komt daardoor ten val. Niet voor niets is het voor populisten moeilijk om een politieke partij bijeen te houden.
Dat is meteen ook een reden om juist wél allerlei verschillende dingen te doen in je studententijd, en niet alleen binnen een vereniging op te trekken. Alleen zo leer je meerdere kanten van de maatschappij kennen en kan je daar later mee omgaan. Hoe hoog je status binnen je vereniging ook mag zijn, de rest van de samenleving vindt het toch maar een wereldvreemde boel. Nu niet alleen de politiek maar ook het bedrijfsleven steeds meer verantwoording moet afleggen aan de rest van de maatschappij, heeft de verenigingscultuur haar beste tijd wel gehad.